Binnenland31 mei 1999

In 1994 stapten Hirsch Ballin en Van Thijn op

Demissionaire ministers
kunnen afgezet worden

Door drs. M. de Bruyne
DEN HAAG – Welk gevaar lopen de door de enquêtecommissie Bijlmermeer aangeschoten bewindslieden nog? Die vraag dringt zich op nu het tweede kabinet-Kok bijna 2 weken geleden ten val kwam en de ministers allemaal demissionair zijn geworden. Wat kan de Kamer de ministers Borst, Jorritsma en premier Kok nog maken nu ze al half zijn afgetreden?

Sinds de dag na de nacht van Wiegel, nu bijna 14 dagen geleden, is het tweede kabinet-Kok demissionair. Dat wil zeggen dat de ministers en staatssecretarissen niet meer volwaardig functioneren. De situatie is op dit moment zo dat de bewindslieden van het kabinet 'op de winkel passen' totdat de breuk is gelijmd of dat er een nieuw kabinet door Hare Majesteit is beëdigd. Ze hebben hun portefeuilles al bij koningin Beatrix ingeleverd.

In staatsrechtelijke termen heet het dat de ministers en staatssecretarissen op hun post blijven om, conform datgene wat de Koningin heeft gevraagd, „al datgene te blijven doen wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten.” Dat is de formule die standaard op zulke situaties wordt toegepast. Voor de verhouding tussen het kabinet en de Staten-Generaal betekent dit dat de 'wapens' die normaal gesproken in het steekspel tussen de regering en de Kamers in stelling worden gebracht, nu van hun scherpte zijn ontdaan.

Geen drukmiddelen
Een van de beste kenners van het Nederlandse constitutionele recht, wijlen prof. mr. P. J. Oud, typeerde een demissionaire periode als een periode waarin Kamer en kabinet „geen vat meer op elkaar hebben.” De belangrijkste drukmiddelen over en weer werken niet meer, althans niet meer volledig. Een kabinet of een minister die op het punt staan af te treden, maakt geen indruk meer op de Kamer door te dreigen met opstappen. Omgekeerd zal een op de winkel passende minister of staatssecretaris niet echt wakker liggen van een boze kamermeerderheid die dreigt met een motie van wantrouwen.

De staatsrechtelijke handboeken en naslagwerken gaan niet of nauwelijks in op de positie van individuele demissionaire bewindslieden. Ook het demissionaire kabinet komt er in de literatuur bekaaid af. De enige staatsrechtgeleerde die nog betrekkelijk recent zijn licht over demissionaire bewindslieden liet schijnen, is prof. C. A. J. M. Kortmann. In zijn boek ”Constitutioneel Recht” (1994) constateert deze hoogleraar staatsrecht aan de universiteit van Nijmegen dat het opzeggen van het vertrouwen in demissionaire ministers of een demissionair kabinet geen zin heeft, omdat betrokkene(n) sowieso op het punt staan heen te gaan. Hoogstens zou „in uitzonderlijke situaties” een individuele minister of staatssecretaris stante pede tot ontslag kunnen worden gedwongen, maar „met een geheel kabinet kan dit niet geschieden, daar de Grondwet eist dat er ministers zijn”, meent Kortmann.

Reële bedreiging
Van een al wat oudere datum dateert de wat uitvoeriger studie van prof. L. Prakke over het demissionaire kabinet in Nederland. Over een demissionair kabinet merkt deze Amsterdamse hoogleraar staatsrecht op, dat de Tweede Kamer geen enkele mogelijkheid heeft om in de status van zo'n kabinet verandering te brengen. Maar, zo voegt hij er in één adem aan toe, „de kans om bij het scheiden van de markt voor het front van de natie veroordeeld te worden door een meerderheidsuitspraak van de Kamer, zal door een demissionair kabinet wel degelijk als een voldoende reële bedreiging worden gevoeld om zich te onthouden van avontuurlijke politiek.” Wat betreft afzonderlijke bewindslieden die deel uitmaken van een demissionair kabinet, komt Prakke tot de slotsom dat zij altijd 'instantelijk' naar huis kunnen worden gezonden.

Op basis van het oordeel van deze deskundigen is de conclusie snel te trekken: óók als demissionair bewindsman of -vrouw loop je gevaar door de Tweede Kamer naar huis gestuurd te worden. Een demissionair minister of staatssecretaris is niet onafzetbaar. Duidelijk is evenwel ook dat zoiets zeer ongebruikelijk is, dat je het als bewindsman of -vrouw dus wel heel bont moet maken om in demissionaire staat naar huis gestuurd te worden. Immers, je hebt dan kennelijk zelfs niet eens meer het vertrouwen van de Kamer om het laatste restje macht dat je nog rest, te mogen uitoefenen. Politiek gezien loopt betrokkene een geweldige deuk op, die voor een verdere politieke glansrol funest is.

Camouflage
Tot 1989 was het overigens ook nog nooit gebeurd dat een demissionair minister of staatssecretaris tot opstappen werd gedwongen. Degene die de twijfelachtige 'eer' toekomt als eerste demissionair bewindsman het veld te hebben moeten ruimen, was staatssecretaris Evenhuis van Economische Zaken (VVD). Na de val van het tweede kabinet-Lubbers, maar nog vóór het aantreden van het nieuwe kabinet, raakte hij in opspraak in verband met geruchten over gesjoemel met de belastingen en andere dubieuze privé-transacties. Druk vanuit met name de VVD-fractie bracht Evenhuis ertoe zijn biezen te pakken. In ”Parlement en Kiezer”, een naslagwerk over het Haagse Binnenhof, is deze weinig eervolle aftocht prachtig gecamoufleerd met de zin: „De ontstane situatie over de persoonlijke situatie van de bewindsman maakte het moeilijk het ambt op de gewenste wijze te blijven vervullen.”

In 1994 was het weer raak. Toen stapten op een en dezelfde dag twee demissionaire ministers op. Op die dolle vrijdag eind mei –nu op de kop af 5 jaar geleden– vertrok 's ochtends minister van Justitie Hirsch Ballin, nadat een dag eerder in de Kamer een motie was aangenomen waarin harde kritiek werd geuit op het regeringsoptreden bij de opheffing van het interregionale rechercheteam Noord-Holland/Utrecht. Voor de minister van Justitie was dit blijk van wantrouwen de druppel die de toch al volle emmer deed overlopen. Hij trok zijn consequenties uit het gebeurde en bood zijn ontslag aan. Enkele uren later, maar na hevig tegenspartelen, zag ook minister van Binnenlandse Zaken Van Thijn zich gedwongen om op te stappen. Zijn positie was na het opstappen van zijn ambtgenoot op Justitie onhoudbaar geworden. Saillant détail: Van Thijn was amper 4 maanden in functie. Hij was tussentijds aangetreden om de door het overlijden van minister Dales leeggekomen post op Binnenlandse Zaken op te vullen…

Evenhuis, Hirsch Ballin en Van Thijn, bakens in zee voor de nu onder vuur liggende ministers Borst, Jorritsma en Kok. De demissionaire status van het eerste drietal bleek geen staatsrechtelijke vorm van 'ontslagbescherming'. Ze waren voor de Kamer niet 'onaanraakbaar'. Het nu door het enquêterapport Bijlmermeer onder vuur liggende drietal is dus gewaarschuwd.