Binnenland22 mei 1999

Van Braak: Wiegel had landsbelang moeten laten wegen

Soloactie met grote gevolgen

Door A. de Jong
Alle ogen waren op hem gericht. „Wiegel?” „Tégen!” Met dat ene woord nam het VVD-kopstuk alle verantwoordelijkheid op zich voor het verwerpen van het referendum, voor verwarring in eigen partij en voor alle narigheid van een kabinetscrisis. Dapper en integer? Of hoogmoedig en asociaal? Wat zijn eigenlijk de grenzen van wat een individu zich in de politiek kan permitteren?

19 mei 1999, 01.40 uur. De voorzitter van de Senaat telt de stemmen. De ”nacht van Wiegel” is een feit. Zelden heeft in de Nederlandse politiek één man door een afwijkende opvatting op één specifiek punt in zo'n korte tijdsspanne zo veel politieke onrust teweeggebracht. Wiegel zelf heeft er maar één verklaring voor: „Ik was het aan mijzelf verplicht me aan mijn principes te houden.” Maar wat zijn principes? En mag trouw aan eigen opvattingen zo'n hoge prijs vragen?

„Nee. Wiegel is hiermee absoluut te ver gegaan”, vindt dr. B. M. van den Braak, politicoloog en een halfjaar geleden gepromoveerd op de geschiedenis en de werking van de Eerste Kamer. „Hij heeft landsbelang en partijbelang onvoldoende meegewogen in zijn beslissing. Dit wetsvoorstel over het referendum was alle huidige ellende niet waard. Door de hoge drempels die er ingebouwd zijn, stelt het correctief referendum nauwelijks nog iets voor.”

Afspraken
Staatsrechtelijk gezien stond het Wiegel vrij om zijn eigen lijn te volgen, erkent Van den Braak. Een volksvertegenwoordiger handelt en stemt immers ”zonder last”. Zelfs wanneer een parlementariër het eigen verkiezingsprogramma aan zijn laars lapt, kan hij wettelijk niet aangepakt worden. Maar in zo'n geval schendt hij wél de afspraken met zijn eigen partij.

En dat is niet netjes, meent de politicoloog. „Wiegel laat zich er altijd op voorstaan dat hij geschoold is door de ouderwetse liberaal Van Riel. Tot in kleding en wijze van voordracht, bootste hij hem na. Maar toen Van Riel principiële bezwaren had tegen een initiatiefwetsvoorstel inzake abortus provocatus van de PvdA-kamerleden Lamberts en Roethof én van hun VVD-collega's Veder-Smit en Geurtsen, heeft hij in juni 1976 als Eerste-Kamerlid bedankt. Van Riel wilde zijn VVD-fractie niet in de problemen brengen door als enige tegen het wetsvoorstel te stemmen. Iets wat uiteindelijk overigens meeviel, omdat meer liberalen tegenstemden. De opstelling van Van Riel vind ik ethisch gezien beter dan die van Wiegel. Ook hij had nu terug kunnen treden, om straks in de nieuwe Senaat zijn plaats weer in te nemen.”

Wijze les
Dat Wiegel het correctief referendum als een principiële zaak, bijna als een gewetenskwestie beschouwt, kan Van den Braak met enige moeite begrijpen. Maar dan nog leert de geschiedenis een wijze les. „Toen in 1981 de abortuswetgeving totstandkwam, was er in de Senaat één VVD'er, namelijk de rooms-katholieke Feij, die principiële bezwaren had tegen het voorstel. Wat gebeurde er? Hij werd door zijn partij, waarin Wiegel op het hoogtepunt van zijn macht was, gedwongen voor te stemmen. Zo'n zaak van leven en dood lijkt mij eerder een gewetenskwestie dan het correctief referendum.”

Voor Van den Braak, die erop kan bogen een standaardwerk over de Senaat te hebben geschreven, is er nog een belangrijke reden om het optreden van Wiegel twijfelachtig te vinden. „In 1981 heeft de regeringscommissaris Simons, onder de verantwoordelijkheid van Wiegel, die toen minister van Binnenlandse Zaken was, een onderzoek gedaan naar grondwetsherziening. Daarbij kwam ook de rol van de Eerste Kamer ter sprake en is nog eens bevestigd dat de Senaat het politieke primaat van de Tweede Kamer moet erkennen. Als de Tweede Kamer nu al twee keer met een duidelijke meerderheid deze grondwetswijziging heeft aanvaard, moet de Eerste Kamer, en dus ook Wiegel, wel heel goede argumenten hebben het wetsvoorstel af te wijzen.”

Op een volstrekt andere lijn dan Van den Braak zit vakgenoot dr. G. Visscher, docent parlementaire besluitvorming in Leiden. „Ieder verwijt in de richting van Wiegel is volstrekt onjuist”, meent de Leidse wetenschapper. „Wiegel had als senator het volste recht een eigen standpunt in te nemen. Dat standpunt van hem was bekend. Hij zit op de lijn van oude liberalen zoals Geertsema die het correctief referendum als een wezenlijke aantasting van de representatieve democratie zagen. Ruim 10 jaar geleden was dat nog de opvatting van de hele VVD.”

Verkiezingsprogramma
Het kost Visscher weinig moeite een handvol argumenten op te sommen waarom niemand Wiegel iets maken kan. „In een voor hem zo belangrijke zaak zou hij 2 jaar geleden wél tegen mogen stemmen en nu opeens niet? Dat is toch absurd. Als partijen in de Senaat geen querulanten willen, moeten ze ophouden er voortdurend kopstukken, toch meestal eigengereide figuren, in te stoppen. De PvdA moet Wöltgens dan niet afvaardigen, de VVD Wiegel niet. Dergelijke mensen laten zich niet dwingen met het pistool op de borst, zeker niet in principiële kwesties.”

Visscher heeft zich tijdens het debat van afgelopen woensdag in de Kamer geërgerd aan Melkerts suggestie dat er een kloof zou zijn tussen het verkiezingsprogramma van de VVD en een aantal van haar vertegenwoordigers. „In het verkiezingsprogramma van de VVD staat niet dat het correctief referendum er moet komen, maar dat zo'n referendum acceptabel is. Het punt is echter dat Wiegel in de Eerste Kamer gekozen is op grond van het programma van 1994. Daarin staat niets over het referendum.”

Alles overziende raakt de Leidse politicoloog er steeds meer van overtuigd dat D66 al vóór dinsdag de bewuste keuze gemaakt heeft om uit dit kabinet te stappen. „Men heeft nog één desparate poging gedaan het correctief referendum in het Staatsblad te krijgen, maar men hield er al enige tijd serieus rekening mee dat dit zou mislukken en men was in feite niet meer rouwig om het einde van paars.”