Plannen rond prostitutie zijn stap terug in de geschiedenisDoor B. J. Spruyt DEN HAAG De plannen van het kabinet om prostitutie te legaliseren ogen progressief, maar volgens SGP-kamerlid C. G. van der Staaij zijn zij een stap terug in de geschiedenis. Het succesvolle werk van het 19e-eeuwse Réveil tegen zedeloosheid en prostitutie wordt ongedaan gemaakt. Het kabinet zet zich af tegen de historie. Zo'n ontwikkeling raakt je diep. Vandaag en morgen spreken kabinet en Kamer over een wetsvoorstel waarmee het kabinet prostitutie tot gewone arbeid wil verheffen. Daartoe wil minister Korthals van Justitie een oude wet uit 1911 die bordelen verbiedt, opheffen. In de redenering van het kabinet is hoererij gewoon een bestaand verschijnsel waarover het geen ethisch oordeel wil vellen. Nu het bestaat en bestrijding een zinloze strijd zou zijn, moeten we de illegale bedrijfstak wel reguleren. En dat kan het beste door prostitutie te legaliseren. Principieel verzet tegen deze kabinetsplannen komt alleen van de kant van de kleine christelijke fracties. Het ethisch liberalisme beheerst niet alleen VVD en D66, maar in toenemende mate ook de PvdA. En het CDA stemt eveneens in met de hoofdlijn van het voorstel, namelijk het opheffen van het bordeelverbod uit 1911. Van der Staaij, in het debat woordvoerder namens de SGP, zegt dat hij diep geraakt is door dit ethisch geladen onderwerp. Achtergrond De SGP'er laakt de ethische onverschilligheid van het kabinet. Ook de SGP veronderstelt niet dat de behoefte aan prostitutie in de toekomst zal verdwijnen, evenmin dat een simpel bordeelverbod alleen voldoende is. Wij begrijpen ook wel dat strikte handhaving van een verbod niet altijd eenvoudig en volledig te realiseren is. Maar de overheid dient er volgens ons wel alles aan te doen om het verschijnsel van de bordeelhouderij zo veel als redelijkerwijs mogelijk is in te perken. Dat is een andere benadering dan de regering kiest: namelijk het beperken van de overlast gevende en meest weerzinwekkende aspecten van de exploitatie van prostitutie. Hij plaatst de plannen tegen de achtergrond van de geschiedenis. Het was op 16 maart 1911 dat de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanvaardde tot invoering van een algemeen bordeelverbod, zelfs zonder hoofdelijke stemming. Het was de bekroning van een vurige en langdurige strijd om te breken met het bestaande systeem van reglementeren om de ergste uitwassen te weren. Uit het liefdadigheidswerk dat vanuit de kringen van het Réveil onder prostituees werd verricht voornamelijk dankzij de initiatieven van mannen zoals Heldring en Pierson ontsproot de wens voor een bordeelverbod. Dat streven van Réveil-kringen verkreeg krachtige steun van de vrouwenbeweging. De Vrouwenbond drong er herhaaldelijk op aan dat gemeenten de ontucht moesten bestrijden in plaats van regelen. Gewettigde ontucht was niet de weg, zagen steeds meer mensen in. De toenmalige minister van Justitie, Regout, kon bij de behandeling van het bordeelverbod opgelucht vaststellen dat niemand het bordeelverbod bestreed. De slechte positie van de prostituees en het verschijnsel van de vrouwenhandel waren al afdoende argumenten om bordelen te verbieden. Aftocht Van der Staaij stelt vast dat de argumenten die in 1911 tot het bordeelverbod leidden, nu door Korthals worden gebruikt om het verbod op te heffen. Want ook hij wil de positie van de prostituees verbeteren en de vrouwenhandel bestrijden. Van der Staaij is er allesbehalve van overtuigd dat de huidige plannen van Korthals daaraan een bijdrage zullen leveren. De wetgever blaast de aftocht en laat de gemeenten in een juridisch schemergebied achter. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft al laten weten dat de gemeenten niet over het instrumentarium beschikken om het prostitutiewezen te reguleren. Over de grenzen van hun bevoegdheden laat de minister vooralsnog onduidelijkheid bestaan. Voor de SGP is ook de positie van gemeenten die absoluut geen bordelen binnen hun grenzen willen hebben, een aangelegen punt. Kunnen zij in de toekomst nog wel bordelen weren? Als gemeentebesturen niet meer in staat worden gesteld bordelen van hun grondgebied te weren, is er veel meer aan de hand dan alleen het legaliseren van wat tot nu toe gedoogd wordt. Dan is de conclusie gerechtvaardigd dat bordeelhouderij eerder wordt gestimuleerd dan gekanaliseerd. Zeer vaag Bovendien lijkt het erop dat Korthals door vrijwillige prostitutie te legaliseren, juist een aantal instrumenten verliest om uitwassen te bestrijden. Nu schrijft de Wet arbeid vreemdelingen nog voor dat werknemers van buiten de Europese Unie en de helft van de 30.000 prostituees komt van buiten Europa een zogeheten tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen. Voor prostitutie werd die vergunning tot nog toe geweigerd. Maar wanneer prostitutie legaal is, kan dat niet meer. En dat terwijl juist deze bepaling een belangrijk instrument is gebleken om de exploitatie van buitenlandse prostituees aan te pakken. In het wetsvoorstel wordt steeds gesproken van vrijwillige prostitutie. Van der Staaij verbaast zich daarover. Hoe vrijwillig is dit 'beroep' voor mensen die veelal uit een economisch kwetsbare groep komen? De grens tussen uitbating en uitbuiting lijkt mij zeer vaag. De mythe van de sterke mens leidt altijd tot een marginalisering van de zwakken. Van der Staaij plaatst in dit verband ook vraagtekens bij de kwalificatie van prostitutie als 'gewone arbeid'. Wanneer een vrouw kiest voor haar positie binnen het gezin, dan wordt steeds gezegd dat dat niet normaal is, maar een rol is die haar door de maatschappij wordt opgedrongen. Hier is de redenering precies andersom. Dat maakt het er niet geloofwaardiger op. |