Binnenland

SGP-jongeren relativeren belang van herinvoering doodstraf

„Het ligt niet zo eenvoudig”

Door B. J. Spruyt
GOUDA – De SGP is voor de herinvoering van de doodstraf, als enige politieke partij. Maar aan dat standpunt kleven meer haken en ogen dan vaak wordt gedacht, hebben de SGP-jongeren vastgesteld. Het ideaal is ver weg en als het nooit binnen bereik komt, is dat ook niet zo erg. „We zullen altijd een klein kuddeke blijven”.

De doodstraf is in Nederland in 1870 afgeschaft en in de grondwet van 1983 is zelfs vastgelegd dat de doodstraf „niet kan worden opgelegd”. Het getuigt van een zekere tegendraadsheid om de discussie daarover dan toch nog aan te gaan, zoals de SGP-jongeren doen met de uitgave van een “Info-katern” over dit onderwerp en een daaraan gewijde bijeenkomst gisteravond in Gouda. Het standpunt van de SGP wijkt zelfs zover af van de wijze waarop heden ten dage in Nederland over deze unieke straf wordt gedacht, dat de vraag naar de „praktische en reële betekenis” van zo'n discussie zich nauwelijks laat onderdrukken.

Mr. G. Holdijk, SGP-senator en een van de scribenten in de nieuwste uitgave van de SGP-jongeren, vroeg het zich gisteravond in ieder geval hardop af. Hij zette uiteen dat de doodstraf volgens de Nederlandse regering „onmenselijk en vernederend” is, in strijd met de rechten van de mens en dat wereldwijde afschaffing daarom moet worden bevorderd. „Wat eeuwenlang gezien is, en door de SGP nog steeds gezien wordt als een rechtvaardige straf, wordt nu beschouwd als een misdrijf”.

De relativering zet de toon, zowel in het boekje als tijdens de discussie gisteravond. Volmondig werd erkend dat herinvoering in de praktijk op nogal wat problemen stuit. „De argumenten van de tegenstanders komen echt niet uit de lucht vallen”, concludeerde de Rotterdamse jurist W. A. Zondag. „Het ligt allemaal niet zo eenvoudig”.

„Barbaars”
Zondag betoogde dat de tegenstanders herinvoering van de doodstraf als „onfatsoenlijk en barbaars” beschouwen. Het zou bovendien geen preventieve werking hebben en er zouden tal van juridische belemmeringen zijn. En vooral dat laatste argument moest inderdaad zwaar wegen, verklaarde Zondag. „Ons rechtssysteem is niet honderd procent waterdicht. Onschuldigen kunnen ter dood worden veroordeeld. Dat is echt een groot gevaar”. En ligt er geen rechtsongelijkheid op de loer? Wie geeft de zekerheid dat een rechter in Amsterdam over eenzelfde zaak hetzelfde vonnis velt als een (denkbeeldige) rechter in Staphorst?

Toch is de doodstraf een bijbels gebod, stelt Zondag, „en bij goede procedures is het ook mogelijk haar in te voeren voor degenen die die straf hebben verdiend”. Zo zouden alle „doodstrafwaardige delicten” bij één bijzonder gerechtshof moeten worden ondergebracht, moeten er „strikte eisen” aan de bewijsvoering worden gesteld en zou er „via een geheime stemming in de Eerste Kamer” democratische controle op de uitgesproken vonnissen moeten komen.

Voor herinvoering van de doodstraf zijn dus geen praktische argumenten aan te voeren en die herinvoering zou in de praktijk op veel belemmeringen stuiten, was de teneur. Maar er staan twee teksten in de Bijbel die de doodstraf voorschrijven, kwam L. Snoek, leraar godsdienst aan het Van Lodensteincollege, uitleggen. Hij besprak Genesis 9:6 („waar de dood van de doodslager wordt geëist”) en Romeinen 13:4, waar Paulus het heeft over de overheid die het zwaard draagt om wraak te doen over degenen die kwaad doen. Die twee verzen zijn „genoeg om de doodstraf te bepleiten”, concludeerde Snoek. „De doodstraf is bijbels en dus heeft de SGP gelijk”.

Terughoudendheid
In één adem voegde hij daaraan echter toe dat het geringe aantal bewijsplaatsen „ons tot terughoudendheid moet dwingen. Hoe zouden we in de praktijk handen en voeten aan deze straf moeten geven?” Snoek had net nog betoogd dat de mozaïsche wetgeving als norm heeft afgedaan, maar op dit punt van zijn bijdrage introduceerde hij de oudtestamentische wetten toch weer als „richtlijn”. Om te concluderen dat de doodstraf niet alleen gerechtvaardigd is bij levensdelicten, maar ook bij personen die „bewust aanzetten tot het aanhangen van een valse godsdienst, bewust godslasterlijke ideeën verspreiden, ernstige seksuele delicten hebben begaan of hun ouders hebben onteerd”, dat ging Holdijk en Zondag wat te ver. „Zelfs in het Genève van Calvijn zijn er grote problemen geweest bij de uitvoering van de doodstraf om andere redenen dan levensdelicten, zoals staatsondermijnende ketterij”, merkte Holdijk op.

Snoek voegde daaraan toe dat alleen een christelijke overheid de doodstraf mag invoeren en opleggen. „Nu mag zij niet worden ingevoerd. Ik hoop echt dat dat niet gebeurt”. Hoe dat inzicht zich verhoudt tot de helft van zijn bewijsvoering –in Romeinen 13 heeft Paulus het immers over de Romeinse overheid– liet de spreker verder buiten beschouwing.

Wel stelde hij vast dat die christelijke overheid er nooit zal komen. Het bijbelse ideaal blijft wijken achter de horizon. En dat is ook niet zo erg. „Het christendom op deze aarde zal naar Christus' eigen woord altijd een klein kuddeke blijven. Daarom hoeft het niet het ideaal te hebben ooit door bestuurlijke en politieke macht de principes inzake het strafrecht te kunnen verwezenlijken”.

Mede n.a.v. “De doodstraf: invoeren of uitbannen?”, door W. A. Zondag, L. Snoek en G. Holdijk; uitgave van LVSGS/SGP-jongeren, Den Haag, 1998; 75 blz.; ƒ 15,00