Binnenland7 april 2001

Zorg voor mensen in hun laatste fase staat wereldwijd onder druk

Sterven gaat over leven

Zeg me hoe mensen sterven, en ik vertel u hoe het léven in elkaar steekt. Nu het debat rond euthanasie opnieuw actueel is, wordt ook die spreuk weer veelzeggend. De manier waarop mensen sterven zegt iets over de kwaliteit van de samenleving waaraan ze zijn overgeleverd. Hoe is dat elders in de wereld? Een beknopte rondgang door diverse culturen geeft geen reden tot blijdschap. Maar er zijn wel lessen uit te trekken.

Door A. Jansen

plattekstDikke rookwolken stijgen op van een brandstapel op de ghat –rivieroever– bij Pashupatinath, het beroemdste tempelcomplex in de Nepalese hoofdstad Kathmandu. Hier, langs de oever van de heilige Bagmati-rivier, verbranden Nepalese families vanouds hun doden. Dag in dag uit zijn dat er vele tientallen. En terwijl een waterig zonnetje de goudkleurige koepels van de tempel in 'brand' zet, sjouwen mannen voor de zoveelste lijkverbranding met stapels brandhout. Kolonies apen struinen de omgeving af naar eetbare spullen. De allerarmste burgers van Kathmandu houden de rivier in de gaten. Want in dat heilige water zal straks de as van het lijk verdwijnen – en wie weet ook allerlei kostbare sieraden van de dode.

Onzichtbaar achter enkele tempelmuren wachten stervenszieke mensen intussen op het moment dat hun lichaam aan de vlammen ten prooi wordt gegeven. Sommigen van hen zullen straks, als ze het uur van hun sterven voelen naderen, proberen bij het water te komen. Sterven in of dicht bij het water –al was het maar met één been erin– is immers het hoogste doel. De meesten van hen zullen onderweg bezwijken.

Ook India kent veel van zulke heilige plaatsen waar zieke hindoes naartoe trekken om te sterven, zegt N. C. Bonouvrié, wetenschappelijk documentaliste bij het Kern-instituut van de Universiteit van Leiden, waar ze ook het hindoeïsme doceert. Hindoes geloven dat ze daar meer kans hebben verlost te worden dan elders. Verlost wil zeggen uit de eindeloze cyclus van reïncarnaties te mogen stappen. Bekendste plaats in India is natuurlijk de stad Benares aan de Ganges. Zoals ook elders is daar de opvang van de stervenden geregeld in diverse tempels.

Voor de meeste hindoes zijn zulke plaatsen te ver weg. Zij sterven 'gewoon' thuis. Voor hindoes in Nederland is de Ganges natuurlijk helemaal te ver, maar daar is iets op gevonden. „Een typisch hindoegebruik rond het sterfbed is dat men water uit de Ganges te drinken geeft”, zegt de predikant/socioloog J. P. Schouten, die namens de Raad van Kerken betrokken is geweest bij het gesprek tussen christenen en hindoes in Nederland. „Men verwacht er een positieve werking van op het moment dat de zielsverhuizing gaat beginnen.”

De positieve betekenis van de dood (als verlossing) betekent nog niet dat euthanasie is geaccepteerd. Wel wijst mevrouw Bonouvrié erop dat zodra een zieke niet meer kan voldoen aan zijn religieuze en sociale plichten –zijn dharma– hij of zij wel degelijk in de verleiding kan komen euthanasie te plegen. Het niet nakomen van die plichten is immers slecht voor je karma (geestelijke verdienste), dus kun je maar beter niet meer leven.

Pure armoede als oorzaak van euthanasie komt veel vaker voor, weet Klaas Jan Pol. Hij zat van 1994 tot vorig jaar voor Interserve in Nepal en werkte er als psychiatrisch verpleegkundige. „Er zijn situaties waarin je als familie iemand moet laten sterven omdat de zorg voor hem of haar te kostbaar is. Je belangrijkste bestaansmiddel –bijvoorbeeld een koe– verkopen voor een ziek kind – dat kán gewoon niet. Het collectief van de familie is nu eenmaal belangrijker dan het individu.”

Ook elders in de wereld is sprake van knellende toestanden als het gaat om de zorg voor zieken en stervenden. In China bijvoorbeeld. Vanouds is die zorg een taak van de familie, maar doordat vanwege het eenkindbeleid er steeds minder kinderen zijn die voor hun ouders kunnen zorgen, staat die zorgpraktijk onder druk.

Het enige sterfhuis van China, het Songtang-tehuis in Peking, zit om die reden overvol –200 patiënten, veel meer dan officieel is toegestaan– en er bestaat een lange wachtlijst.

In China is dat een extra probleem omdat de dood er nog altijd een groot taboe is. In zijn boek ”Alltag in China” schrijft de Duitse sinoloog dr. Oskar Weggel dat een Chinees na zijn 60e zijn eerste levenscyclus (van vijfmaal twaalf jaar) afsluit en aan zijn tweede cyclus begint. Het is de zoektocht naar ”changshou”, dat letterlijk „een lang leven, zonder eind”, onsterfelijkheid dus, betekent. Volgens de Chinese gedachtewereld begint die niet pas in het hiernamaals, maar reeds hier. Vandaar die vereenzelviging van een ”lang” met een ”eeuwig” leven. Goede voeding en een gezonde leefstijl moeten ervoor zorgen dat het lichaam zich geleidelijk ontdoet van 'het stoffelijke' en zich omvormt tot een geestelijk lichaam, totdat het ten slotte zich van de aarde verheft en vrij door de lucht zweeft.

Maar voor de meeste Chinezen is een 'gewoon' sterfbed onontkoombaar. De dood wordt gevreesd in China! De hang naar het leven is er sterk. Vandaar dat stervenskunst of een ideale manier van sterven ontbreken. Volgens Weggel speelt daarin mee dat Chinezen geen ”leven na dit leven” kennen. Ook de gedachte dat men voortleeft in voorouderverering kan hen niet vertroosten. Nu de familie als trooster bij uitstek losser wordt, worden Chinezen in deze sterker op zichzelf teruggeworpen.

Wel heel tragische toestanden doen zich voor in het Afrikaanse land Ghana, waar de medisch antropoloog prof. dr. Sjaak van der Geest (Universiteit van Amsterdam) onderzoek deed onder de Akan, een 8 miljoen leden tellende stam (dat is de helft van de totale bevolking) in het zuiden van het land.

Het komt voor, aldus Van der Geest, dat de familie nauwelijks aandacht heeft voor de ziekte van iemand. Medische zorg is nu eenmaal duur en de uitkomst onzeker. De bereidheid om er geld in te steken is daarom gering. Toch is niet geldgebrek de oorzaak van deze zuinigheid, ontdekte Van der Geest. Doorslaggevend is dat zorg voor stervende ouders een privé-zaak is, waaraan geen eer is te behalen. Zodra de man of vrouw is gestorven komen de portemonnees wél tevoorschijn! Want geld steken in een begrafenis is nuttig: dat is een publieke zaak, zichtbaar voor iedereen en dus belangrijk om er als familie eer en prestige mee te winnen.

Het resultaat is dat mensen naar wie in hun laatste levensfase nauwelijks werd omgekeken, en die ook door hun kinderen werden verwaarloosd, wel een peperdure begrafenis krijgen! Dat is des te wranger omdat begrafenissen in Ghana zijn uitgegroeid tot dure schrans- en zuippartijen waarbij zo goed als iedereen zich een stuk in zijn kraag drinkt.

Opvallend is dat de bejaarde Ghanezen zelf ook zeggen –zij het aarzelend– er de voorkeur aan te geven dat ze een goede begrafenis krijgen in plaats van een goed verzorgde oude dag.

Maar daar zijn uitzonderingen op. Zo liet de bejaarde M. O. Mensah begin jaren tachtig „een bescheiden verzoek aan al mijn familie en vrienden” opstellen, met onder meer de volgende tekst: „Ik houd van bloemen, dus iedereen die van plan is een krans voor mijn graf te kopen, zeg ik: Stuur me die bloemen nu alvast, want nu leef ik nog.” En voor de verwachte stroom geld vermeldde hij zijn rekeningnummer, zodat hij er nu nog van kon genieten.

Overigens keken de bejaarden met wie Van der Geest sprak zonder uitzondering uit naar hun dood. Ze zagen hem als een vriend, een lang verwachte rust- en vredebrenger. Met name de overlast die ze hun kinderen bezorgden zat daarachter. Van der Geest vermeldt dat dit verlangen gepaard ging met een opvallend geseculariseerde kijk op het leven na de dood: de meesten toonden zich pure agnosten, die zich niet veel van dat hiernamaals konden voorstellen.

Euthanasie werd echter nadrukkelijk verworpen. Het leven nemen is voorbehouden aan God. Daarbij komt dat je het leven niet neemt van diegenen die jou het leven hebben gegéven – je ouders dus. Ook speelt mee dat je kans loopt de zonden van de stervende bij wijze van besmetting op jezelf over te dragen.

Een heel ander plaatje is te zien bij de aborigines in Australië. „Een voorbeeld voor ons westerlingen”, noemt dr. A. Borsboom de wijze waarop zij omgaan met stervenden. Borsboom is hoogleraar antropologie aan de universiteit van Nijmegen en aborigineskenner.

Voor aborigines is de dood sowieso geen taboe-onderwerp, maar onderdeel van het dagelijks leven. Zodra het stervensproces zich bij iemand aandient, komt het leven van de naaste familie volledig plat te liggen. Borsboom: „Er wordt rond de stervende langdurig gezongen, met als doel de voorouders erop te attenderen dat een van hen terugkeert naar hun wereld. De ziel is immers bij de geboorte uit die spirituele wereld gekomen, en keert bij het sterven daar weer naar terug. Die overgang is een lange reis en moet zorgvuldig begeleid worden met religieuze gezangen. Voor de stervende brengt dat acceptatie en rust met zich mee.”

De dood als 'absoluut iets' is aborigines vreemd. „Het is meer een overgangsfase”, zegt Borsboom, „te vergelijken met geboorte en zelfs met de puberteit.”

Zoals gezegd, een stervensproces heeft ingrijpende gevolgen voor diegenen die er het dichtst bij betrokken zijn. Want welke drukke baan ze ook hebben, de zorg rond de dood gaat voor. Borsboom: „Krijgen ze van hun werkgever geen vrij, dan blijven ze gewoon zelf weg, en dat kan gemakkelijk vier, vijf weken duren.”

Kom daar eens om in eigen land, waar zorg rondom de dood een privé-zaak is, die zo snel mogelijk dient te worden afgehandeld. Op de vraag wat we van de Australische aborigines kunnen opsteken, antwoordt Borsboom dan ook veelzeggend met een citaat van een collega: „Ik zou er niet mijn hele leven willen leven, maar wél willen sterven.”