Binnenland20 november 2000

Les van Amerikaanse
verkiezingen

Door B. J. Spruyt
De inderdaad gênante problemen die Amerika heeft met de technische verwerking van de stemmen die op de presidentskandidaten Bush en Gore zijn uitgebracht, dreigt een discussie op te roepen over het kiessysteem als zodanig. Maar dat systeem, bedacht door de wijze ”founding fathers” van de Amerikaanse Constitutie, is misschien wel het beste ter wereld en biedt in ieder geval een garantie voor iets waaraan het in Nederland meer en meer gaat ontbreken: een levendige, representatieve democratie, waarin de belangen van minderheden zijn gewaarborgd.

Nadat first lady Hillary Clinton de senaatszetel voor de staat New York had bemachtigd, vroegen sommige journalisten zich af waar deze dame eigenlijk voor staat. Zelf laat zij daar geen enkele onduidelijkheid over bestaan. Direct na haar verkiezing riep zij een enthousiaste menigte kiezers lachend toe: „Bedankt, New York! En nu vrije abortus voor alle vrouwen!” Bovendien heeft zij toen haar politieke opvattingen nader doen kennen door een amendement te omhelzen dat het kiescollege wil afschaffen en de Amerikaanse president direct wil laten verkiezen.

Alleen al uit die twee uitspraken wordt duidelijk hoe belangrijk voor behoudende kiezers een overwinning van George W. Bush is. Daar zijn natuurlijk tal van redenen voor aan te voeren: bij een overwinning van Gore dreigt bijvoorbeeld ontegenzeggelijk een 'verpaarsing' van de Verenigde Staten. Maar ook de constitutionele erfenis blijkt bij de Democraten dus niet in veilige handen, getuige de uitspraak van Hillary Clinton.

Ook in Nederland is hier en daar de vraag gerezen hoe het toch mogelijk is dat Gore –naar het zich laat aanzien– het grootste aantal stemmen verwierf, maar daarmee nog niet zeker was van de overwinning, omdat iedere staat een bepaald aantal kiesmannen afvaardigt naar een kiescollege dat in het Congres uiteindelijk de president kiest. Schamper is er daarbij op gewezen dat deze regeling uit 1787 stamt. Dat is maar liefst 200 jaar geleden!

Chaos
Het kiesstelsel is een integraal onderdeel van de Amerikaanse Constitutie uit 1787. Na de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 leefden de (dertien) Verenigde Staten onder de ”Articles of Confederation”, die voor een zeer losjes georganiseerde band tussen die staten zorgden. Politieke chaos was het gevolg en vandaar dat de roep luid werd om een nieuwe grondslag voor de kersverse staat, waarin een hechtere band tussen de staten werd gesmeed. Op grond van een realistisch mensbeeld werd een politieke structuur uitgewerkt die bij dat mensbeeld paste. Belangrijkste kenmerken daarvan waren de breideling van de politieke macht, een scheiding en evenwicht van machten (”checks and balances”) en een rechter die moest toezien op de naleving van de constitutie.

De volksvertegenwoordiging (Congres) valt uiteen in twee kamers: de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Samen hebben zij 538 leden (100 en 438) en dat is niet toevallig ook het aantal kiesmannen dat na verkiezingen de president kiest. In het Congres zijn de dunner bevolkte plattelandsstaten relatief sterker vertegenwoordigd dan de dichtbevolkte staten langs de oost- en westkust. Die bewuste bescherming van het platteland tegenover de dreigende dominantie van de steden gaat terug op een oude, nog altijd behartigenswaardige traditie in de filosofie van het staatsrecht. De heren Alexander Hamilton, James Madison en John Jay hebben dat in hun verdediging en toelichting op de constitutie –in de jaren 1787-1788 als essays in enkele New Yorkse kranten gepubliceerd en daarna als de ”Federalist Papers” gebundeld– op uitmuntende wijze uitgelegd.

Boeren en handelaren
Reeds in de klassieke oudheid bestond het inzicht dat bestuurders onafhankelijke en onomkoopbare mannen moesten zijn. Boeren van het platteland –die immers zelfvoorzienend waren–waren daarom te prefereren boven handelaren uit de steden, die afhankelijk waren van de gunst van anderen en daarom –over het algemeen– niet de vereiste zelfstandigheid voor het uitvoeren van politieke beslissingen konden opbrengen. De plattelandsbevolking werd bovendien moreel superieur aan de stadsbewoners geacht. Verworteling, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid staan tegenover vluchtigheid, wispelturigheid en afhankelijkheid.

De verleiding is groot om hier uitvoerig uit de Federalist Papers te citeren. Kortheidshalve volstaat ook een verwijzing naar een publicatie uit 1864 van Orestes Brownson, die zich fel heeft gekeerd tegen de liberale hang naar de realisering van de radicaal-democratische principes van de Franse Revolutie in de Verenigde Staten. Hij zette uiteen dat de wil van een meerderheid van het volk op zich geen voldoende legitimatie voor een politiek besluit is. Instituties en transcendente principes zijn minstens zo belangrijk. „Democratie tendeert naar een situatie waarin alles tot het lage gemiddelde wordt gereduceerd en waarin waarheid, gerechtigheid, redelijkheid worden vervangen door de volksopinie als regel voor handelen en als beslissend in morele kwesties.”

Het politieke systeem dat van deze ideeën een uitwerking geeft, dat van de Amerikaanse Constitutie dus, is nog altijd een zegen, omdat de Verenigde Staten anders volledig gedomineerd zouden worden door de moderne opvattingen van de libertariërs van de oost- en westkust. „En nu vrije abortus voor alle vrouwen!” Dit stelsel van representatie –waarbij de vooroordelen en wispelturige, gemakkelijk te manipuleren voorkeuren van de massa worden gefilterd door een college van weinigen en waarbij de rechten en belangen van de dunner bevolkte staten tegenover die van de dichtbevolkte staten gewaarborgd zijn– voorkomt dus dat er een dictatuur ontstaat, waarin 50% + 1 van de stemmen bepaalt wat waar en goed is.

Baantje
In de Verenigde Staten leidt deze constellatie tot een levendige democratie. Een president moet ervoor vechten om zijn voorstellen door de Senaat en het Huis van Afgevaardigden te krijgen. De voordelen van dit systeem springen direct in het oog wanneer wij het vergelijken met de politieke cultuur in een land als het onze. Ook ons land kent een representatieve democratie, „de slechtste regeringsvorm, op alle andere regeringsvormen na die ooit zijn uitgeprobeerd” (Churchill). Van volksvertegenwoordigers mag in dat bestel competentie worden verwacht, de bereidheid zich voor het algemeen belang in te zetten en fiere onafhankelijkheid.

Maar de tijd van materieel en intellectueel onafhankelijke kamerleden lijkt voorbij. In Nederland is het lidmaatschap van de Tweede Kamer gedevalueerd tot een baantje. Vele kobaltblauwe stoelen worden bezet door zichzelf trots als „vlinders” betitelende kamerleden als Marjet van Zuijlen (PvdA), die een korte periode in de politiek als een mooi en lucratief punt op hun cv beschouwen. Omdat zulke mensen voor hun inkomen en het vervolg van hun carrière van het bezetten van die kamerzetel afhankelijk zijn, zullen zij vooral uit zijn op het behoud ervan. En dus zullen zij meegaand zijn, zich geen kritische houding tegenover de macht van de partijleiding veroorloven, en in de praktijk functioneren als de doorgeefluiken van de stem des volks. Een slecht functionerende representatieve democratie, zonder onafhankelijke kamerleden, functioneert in feite als een directe democratie, omdat de laatste opiniepeiling als een afdoende rechtvaardiging voor een besluit wordt gezien.

Kaderscholing
Het gevolg daarvan is dat Nederland verworden is tot een façade-democratie, waarin het kabinet samen met de voorzitters van de coalitiefracties in de beslotenheid van het Torentje het beleid uitstippelt. Laat niemand van de regeringsfracties daar moeilijk over doen, want hij wordt al snel gedegradeerd tot een onverkiesbare plaats. De (financiële) afhankelijkheid van die plaats maakt zelfstandigheid en onafhankelijke kritiek dus onmogelijk.

Die absolute macht van de paarse oligarchie doet zich in toenemende mate op haar slechtst kennen. De standpunten van minderheden worden met alle respect weggewuifd. Hun eventuele belangen worden weggezet in een reservaat van uitzonderingsbepalingen. Denk aan het initiatief-wetsvoorstel van de D66'er Bakker voor de zondagsarbeid of het pleidooi van GroenLinks-kamerlid Halsema om christenen de mogelijkheid te bieden uitsluitend nog kerkelijk te trouwen.

Niemand bepleit de terugkeer naar een Tweede Kamer voor uitsluitend welgestelden. Maar om onafhankelijkheid te garanderen zou de economische onafhankelijkheid als gevolg van land en obligaties kunnen worden vervangen door het menselijke kapitaal van beroepsmatige kwalificaties. Oud-VVD-leider F. Bolkestein heeft er eens voor gepleit dat toekomstige volksvertegenwoordigers een kaderscholing zouden moeten volgen, om daar de kennis en de vaardigheden op te doen die zij nodig zullen hebben. Nu moeten we het doen met kamerleden als de VVD'er Vos, die tijdens het debat over het homohuwelijk parmantig beweerde dat diepgaand historisch onderzoek hem had geleerd dat „protestanten pas sinds de zestiende eeuw van mening zijn dat het traditionele huwelijk een instelling van God is.” Je vraagt je af wat Vos zou antwoorden op de vraag wat die protestanten dan vóór 1500 van het huwelijk geloofden. En voor wat meer distantie en onafhankelijkheid van de volksvertegenwoordiging zou het misschien in ieder geval goed zijn als voor de Eerste Kamer een minimumleeftijd van 45 jaar werd ingevoerd.