Binnenland 14 november 2000

Dossier euthanasie

Rabbijn hekelt
uitspraak in
zaak-Brongersma

AMSTERDAM – Het vonnis van de rechtbank in Haarlem in de zaak-Brongersma leidt tot een „grensvervagend rechtsbewustzijn.” Hulp bij zelfdoding aan mensen die levensmoe zijn, lost niets op. „De opdracht om iets van het leven te maken, verschuift naar de achtergrond. Het aardse lijden lijkt zinloos, omdat in feite het aardse leven zinloos lijkt.”

Dat schrijft de orthodox-Joodse rabbijn R. Evers aan de Tweede Kamer. Hij reageert daarmee op de beslissing van de rechtbank in Haarlem om de huisarts P. S. vrij te spreken van rechtsvervolging. S. bood de 86-jarige oud-senator Brongersma, die vond dat zijn leven zinloos was geworden, in 1998 hulp bij zelfdoding. Volgens de rechtbank was er sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Het Jodendom verzet zich volgens Evers tegen het idee dat een mens die meent dat zijn leven zinloos is geworden, er een einde aan kan maken. „Hoe hopeloos het leven er ook mag uitzien, het recht om een mensenleven te nemen is niet aan de mens gegeven”, aldus de rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). De Joodse wet beschouwt doden uit liefde of medelijden als een vorm van doodslag.

Evers vindt dat de vraag om actieve levensbeëindiging van iemand die levensmoe is, niet bij de huisarts thuishoort. „Voor de beoordeling van de vraag of zo'n leven kan worden beëindigd, is hij niet opgeleid. Artsen dreigen op deze wijze doorgeefluiken te worden voor euthanasiemiddelen aan mensen die het leven niet meer zien zitten.”