Binnenland | 31 oktober 2000 |
Rechterlijke macht bedient euthanasielobby op haar wenkenWeg vrij voor Klaar Met Leven-kerkDoor J. van Klinken Van hulp bij zelfdoding aan patiënten die uitzichtloos en ondraaglijk lijden terwijl ze niet lichamelijk ziek zijn, kan slechts sprake zijn in hoogst uitzonderlijke situaties. Dat schreven de ministers Sorgdrager van Justitie en Borst van Volksgezondheid in 1995 in antwoord op vragen van GPV'er Schutte. Aanleiding voor Schutte om in het geweer te komen, was de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege in Amsterdam in de zaak-Chabot. Chabot was de eerste medicus in ons land die terecht moest staan wegens hulp bij zelfdoding. Hij had een patiënt die niet verder meer wilde leven, geholpen bij het beëindigen van haar leven. De Hoge Raad kon de hulp van Chabot billijken, maar het Medisch Tuchtcollege niet. Dat verweet de psychiater dat hij nalatig was geweest en erop had moeten staan dat zijn patiënt zich liet behandelen tegen haar depressie. De GPV-politicus veronderstelde dat deze uitspraak gevolgen zou hebben voor het beleid van Justitie. Maar daar was geen sprake van. De toenmalige minister Sorgdrager en haar collega Borst wilden van geen beleidswijziging weten. Ze verdedigden dat standpunt met het argument dat hulp bij zelfdoding hoogst uitzonderlijk zou blijven. Meegesleept De vraag was of dat mocht. Een van de voorwaarden om als arts mee te werken aan euthanasie is dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Dat Brongersma ondraaglijk had geleden, was moeilijk vol te houden. Vandaar dat het college van procureurs-generaal het openbaar ministerie in Haarlem opdracht gaf de arts te vervolgen. Officier van justitie mr. T. Bot eiste twee weken geleden drie maanden voorwaardelijk en stelde onomwonden dat van ondraaglijk lijden geen sprake was geweest. In de situatie van Brongersma verkeren er volgens hem velen. Hij verweet de huisarts dat hij zich te gemakkelijk door zijn patiënt had laten meeslepen. Brongersma was nog mobiel en hij was geen psychiatrisch patiënt, zoals in de zaak-Chabot. Bot vond dat de eerbied voor het leven bij de arts had moeten gaan vóór de eerbied voor de wens van zijn patiënt. Hij voegde eraan toe dat de situatie van Brongersma niet uitzonderlijk was. Drion Hoe zit het dan met de verzekering van Sorgdrager en Borst dat hulp bij zelfdoding hoogst uitzonderlijk zou blijven? Het was niet meer dan een bezweringsformule van het soort dat tijdens het euthanasiedebat van de laatste decennia al zo vaak de tegenstanders en verontrusten rustig heeft moeten houden. Intussen greep de praktijk steeds verder om zich heen. De rechterlijke macht heeft niet veel meer gedaan dan zorgvuldigheidscriteria aangeven, om vervolgens toe te zien hoe ze door 'euthanasiaste' medici werden opgerekt, waarna de rechter ook die oprekking weer billijkte. Neem het criterium uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Ooit is het door de rechterlijke macht ingevoerd. In de zaak-Brongersma is met dat criterium een loopje genomen. Want hoe moeilijk de oud-senator het ook had, volgens het normale spraakgebruik was er geen sprake van ondraaglijk lijden. Toch is de arts die hem het dodelijke drankje aanreikte, vrijgesproken. Lobby Van die lobby moet trouwens gezegd worden dat ze het spel knap heeft gespeeld. Stapje voor stapje zijn de zogeheten zorgvuldigheidscriteria uitgehold. Als het weer enkele jaren stil was geweest, kwam de volgende zet op het schaakbord. Achter de schermen speelden de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie en strafpleiter mr. E. Sutorius een cruciale rol. Hoewel laatstgenoemde tegenwoordig hoogleraar is en niet meer optreedt als advocaat, voerde hij in de verdediging van de huisarts duidelijk de regie. Het kan ook geen toeval zijn dat de arts een neef van hem is. Sutorius mocht dan gisteren bij de uitspraak ontbreken, ook hij zal bij het vernemen van de uitspraak ongetwijfeld geglunderd hebben. |