Huwelijk van homo's onbestaanbaarGPV-fractievoorzitter G. J. Schutte voerde gistermiddag tijdens het debat over het homohuwelijk het woord namens de fracties van RPF en GPV. Hij zei daarin onder meer het volgende: Zelden zal het voorkomen dat een debat in deze Kamer zulke tegenstellingen in de samenleving oproept als het debat dat we nu begonnen zijn. De eerste spreker (de D66'er Dittrich, red.) vertolkte de gevoelens van hen die enthousiast zijn over wat zij zien als de voltooiing in beginsel van de gelijkberechtiging van mensen met een homoseksuele geaardheid. In zijn bijdrage zei hij zojuist zelfs dat hij met trots vervuld was. Daartegenover deden verscheidene kerken een bewogen appèl op regering en Kamer zich opnieuw te bezinnen op de voorstellen en de consequenties ervan, een appèl dat in veel kerken in gebed en prediking is ondersteund. Zo'n rechtstreeks appèl vanuit de kerken komt niet vaak voor. De kerken erkennen en waarderen de overheid in haar eigen ambt. Zij doen voorbede voor de overheid, maar spreken zich alleen in zeer bijzondere gevallen uit over de inhoud van het beleid. De kerken menen nu te moeten spreken, omdat zij zien dat de grondstructuren van de samenleving eigenmachtig worden gewijzigd. Essentie Als we zulke diepgaande tegenstellingen constateren, is het zaak helder voor ogen te houden waarover de discussie in essentie gaat en waarover niet. Welnu, de discussie gaat niet over de vraag of relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht publieke erkenning en regeling verdienen. Daarover hebben we eerder gesproken. Dat heeft inmiddels tot wetgeving geleid. Nu gaat het erom of het wezen van het huwelijk in Nederland zodanig zal worden veranderd, dat het niet langer een relatie tussen een man en een vrouw behoeft te zijn. En in het verlengde daarvan of het instituut van de adoptie zo moet worden veranderd dat volwaardige ouderschapsrelaties kunnen ontstaan tussen twee personen van gelijk geslacht en een of meer kinderen. De staatssecretaris onderkent de grote verschillen van inzicht die er op dit punt bestaan. Maar hij lijkt ze terug te voeren tot de vraag of het huwelijk een instelling van menselijk recht is dan wel een gave en ordening van God. Wie, zoals het kabinet, het huwelijk ziet als een instelling van menselijk recht, zou dan het karakter van het huwelijk naar eigen goeddunken bij wet kunnen wijzigen. Voor mensen die het huwelijk zien als een gave en ordening van God, resteert dan diep respect, maar een gemeenschappelijke basis voor discussie ontbreekt. Nu geloven onze fracties inderdaad dat het huwelijk een gave en ordening van God is. De Bijbel is daar duidelijk over. God heeft man en vrouw geschapen en de band tussen die beiden gegeven om elkaar te dienen en samen te werken aan de verdere ontwikkeling van de samenleving. Maar ook wie dit niet op gezag van de Bijbel aanneemt, kan niet om de feiten heen. Ondanks alle cultureel beïnvloede modaliteiten rond het huwelijk is de relatie tussen een man en een vrouw altijd en overal als essentieel voor een huwelijk beschouwd. En dat is buiten Nederland nog steeds het geval. De wijsheid van Gods ordening is zo evident, dat ze in allerlei culturen altijd en overal erkenning vond en vindt. Dat bedoelen de kerken kennelijk ook als zij spreken over de grondstructuren van onze samenleving. Het is dan ook niet te sterk uitgedrukt als ik zeg dat deze wetsvoorstellen niet alleen een breuk betekenen met de Joods-christelijke traditie inzake het huwelijk, maar ook met die van het klassieke humanisme. Onbestaanbaar In de rechtsliteratuur wordt in dit verband wel gesproken van een essentiale, die je niet missen kunt zonder het huwelijk als zodanig ter discussie te stellen. Dat verklaart ook waarom de huwelijkswetgeving zich er niet expliciet over uitspreekt. En de schaarse jurisprudentie noemt een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet nietig, maar onbestaanbaar. De vergelijking dringt zich op met een wiskundige definitie. De wet kan niet bepalen dat een cirkel niet langer rond behoeft te zijn maar ook vierkant mag zijn. Zo'n bepaling is zinledig en onbestaanbaar, zeker als ze alleen van de Nederlandse wetgever afkomstig zou zijn. Zo kan ook de Nederlandse wetgever niet een essentiale uit de omschrijving van een huwelijk verwijderen en het resultaat toch huwelijk blijven noemen. Hooguit kan de wet een nieuwe relatievorm in het leven roepen, die zich op een wezenlijk punt onderscheidt van het huwelijk. Door aan dit aspect geheel voorbij te gaan dreigt een schimmige situatie te ontstaan. Als het voorstel kracht van wet krijgt komen in Nederland twee relatievormen naast elkaar te staan die beide huwelijk heten, maar op een essentieel punt van elkaar verschillen. De wettelijke regels voor beide vormen zijn gelijk, met uitzondering van die inzake het afstammingsrecht. Blind paard Als het gaat om een wereldwijd erkend kenmerk van een huwelijk gaat de Nederlandse regering gewoon haar eigen gang. Zij hoopt dat het Nederlandse voorbeeld ooit navolging zal krijgen. Maar ze moet erkennen dat er nog geen aanwijzingen zijn dat dit ook zal gebeuren. En ondertussen isoleren we ons als een blind paard van de rest van de wereld. Dit maakt de vraag zeer indringend: Wat beweegt nu de regering om tegen alles in zich zo sterk te maken voor een wezenlijke verandering van het rechtsinstituut 'huwelijk'? Welk zwaarwegend principe brengt haar daartoe? Is het misschien omdat de regering wil voorkomen dat mensen die een homofiele relatie zijn aangegaan worden gediscrimineerd? Vreest zij strijdigheid met het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet en in verscheidene mensenrechtenverdragen? Het antwoord van de regering luidt ontkennend. Er kan ook volgens de regering niet gesproken worden van een schending van het discriminatieverbod, omdat Grondwet en internationale verdragen rechtsgevolgen verbinden aan een huwelijk als een relatie tussen man en vrouw. Met andere woorden: Grondwet en verdragen beschouwen een relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht als iets wezenlijk anders dan een huwelijk tussen man en vrouw. Grondwet en verdragen nopen dus geenszins tot een wetsvoorstel als nu voorligt. Fictie Een beroep op het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet aan de orde, omdat juist waar het gaat om het wezen van het huwelijk er geen sprake is van gelijke gevallen. Daarbij komt nog, dat de regering haar eigen argumentatie verder ondermijnt door ook zelf onderscheid te maken tussen een huwelijk van man en vrouw en een dusgenaamd huwelijk tussen twee personen van gelijk geslacht. Immers, zij wil niet dat aan het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht van rechtswege afstammingsrechtelijke gevolgen worden verbonden. Deze juridische fictie zou de werkelijkheid te veel geweld aandoen. Ik ben het daarmee eens, maar waarom dan wel de fictie geaccepteerd van een huwelijk van twee personen van gelijk geslacht? Die fictie is eveneens ver van de werkelijkheid verwijderd, zo ver, dat ze tot nu toe als onbestaanbaar is aangenomen. Met deze tweeslachtige opstelling maakt de regering zich vatbaar voor het verwijt zich toch schuldig te maken aan strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de nota naar aanleiding van het verslag zegt het kabinet dat het kiest voor een benadering van het huwelijk die los komt te staan van onder andere religieuze opvattingen over het huwelijk. Deze uitspraak wekt de indruk van een puur zakelijke, niet ideologisch geïnspireerde benadering van het huwelijk. De werkelijkheid is echter een andere. Het kabinet kiest met dit voorstel principieel stelling tegen de bijbels geïnspireerde en wereldwijd erkende norm voor het huwelijk. Het doet dit niet vanuit een neutrale zakelijke benadering van het vraagstuk, maar vanuit een welhaast religieus geladen eerbied voor de autonomie van de individuele mens en diens keuzen. De voorstellen van het kabinet zijn vooral daarom zo ingrijpend, omdat daarmee een van de grondslagen van onze samenleving in het geding is, zoals deze bij de schepping van de mens is gelegd en sedertdien is gehandhaafd en bevestigd. Morrelen De instandhouding van deze grondslag is geen zaak voor orthodoxe christenen alleen. Ze is van publieke betekenis, een zaak van onze samenleving als geheel. Nationaal, maar ook wereldwijd. Negeren van of morrelen aan deze grondslag raakt dan ook de gehele samenleving en kan niet zonder gevolgen blijven voor de samenleving. Ik hoop dat dat besef zal doorklinken in de bijdragen van regering en Kamer aan het debat van deze week. |