Binnenland2 september 2000

Aanstaande dinsdag begint in de Tweede Kamer het debat over het kabinetsvoorstel tot invoering van het homohuwelijk. Met het oog hierop heeft het RD het marktonderzoeksbureau NIPO opdracht gegeven een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking te bevragen over haar opvattingen over dit wetsontwerp. De bezwaren tegen het homohuwelijk, dat een duidelijke breuk betekent met de tot dusver geldende christelijke huwelijksopvatting, blijken het sterkst te zijn onder ouderen en orthodoxe protestanten. Rooms katholieken wijken qua standpunt weinig af van de doorsnee Nederlander.

Kabinetsvoorstel homohuwelijk verdeelt achterban van CDA

Ruime steun voor homohuwelijk,
twijfel aan noodzaak

Door dr. C. S. L. Janse
Wie dacht dat het homohuwelijk in brede lagen van de bevolking op bezwaren zou stuiten, komt bedrogen uit. Zelfs onder de kiezers van het CDA, de partij waarvan de kamerfractie op een paar dissidenten na tegen het wetsontwerp zal stemmen, houden voor- en tegenstanders elkaar in evenwicht: 46 procent is tegen en niet minder dan 44 procent voor. Daarbij vallen de meeste voorstanders in de categorie ”grotendeels mee eens”. Uitgesproken voorstanders zijn er onder de CDA-kiezers niet veel: slechts 9 procent.

Ten aanzien van de hele bevolking geldt dat eenderde tot de uitgesproken voorstanders van het homohuwelijk gerekend kan worden. Eenderde is het er in grote lijnen mee eens. Slechts 15 procent is een uitgesproken tegenstander, terwijl bij 14 procent de bezwaren overheersen.

Onder de vrouwen is het aantal uitgesproken voorstanders belangrijk groter dan onder mannen (vrouwen 36 procent, mannen 26 procent). Daarentegen is het aantal tegenstanders onder vrouwen kleiner dan onder mannen (26 resp. 33 procent).

Breuklijn bij 50 jaar
Standpunten over de invoering van het homohuwelijk blijken ook duidelijk samen te hangen met de leeftijd van de ondervraagden. Hoe ouder, hoe meer bezwaren. Dat wordt veroorzaakt door de grotere kerkelijke binding van ouderen. Bovendien zijn zij opgegroeid in een tijd dat er een taboe lag op homoseksualiteit.

Tussen de leeftijdsgroepen 18-34 jaar en 35-50 jaar is opvallend weinig verschil in opvattingen. De breuklijn ligt bij 50 jaar. Bij de 50-plussers is het aantal tegenstanders bijna twee keer zo groot als bij de ondervraagden beneden de 50. Maar ook dan zijn er altijd nog meer voorstanders dan tegenstanders te vinden. Dat geldt ook voor de 65-plussers, al beginnen daar de beide kampen elkaar in omvang te naderen (44 procent voor en 40 procent tegen). Een grote groep ouderen (15 procent) heeft over deze kwestie geen mening.

Zoals te verwachten was hebben onkerkelijken de minste bezwaren tegen de legalisering van het homohuwelijk. Slechts een op de vijf wijst het af. Driekwart is er voor. Bij de rooms-katholieken ligt het aantal bezwaarden wat hoger (29 procent) dan bij de onkerkelijken. Een royale meerderheid (63 procent) is er echter voor, paus en bisschoppen ten spijt.

Onder de hervormden stijgt het aandeel van de tegenstanders tot 35 procent, de voorstanders zijn echter ook hier in de meerderheid (55 procent). Het spreekt vanzelf dat binnen de verschillende hervormde modaliteiten de opvattingen op dit punt zeer uiteenlopen. Daarover biedt de NIPO-enquête geen nadere gegevens.

Van de gereformeerden heeft 52 procent bezwaar, terwijl 41 procent zich voor verklaart. De categorie gereformeerden is een combinatie van de grote Gereformeerde Kerken, waar een belangrijk deel het homohuwelijk wel accepteert, en de kleinere kerken van gereformeerde signatuur, waar het verzet veel en veel groter is.

Kleinere gezindten
In de categorie andere kerkelijke gezindten is de afwijzing van het homohuwelijk nog massaler. Bijna tweederde (63 procent) is er tegen. Het percentage ondervraagden dat geen mening had, is hier opvallend klein (slechts 2 procent). Bij deze categorie gaat het (oneerbiedig gezegd) om een samenraapsel van zeer uiteenlopende richtingen: doopsgezinden, luthersen, islamieten, hindoes en evangelischen en wat Nederland verder aan kleine religieuze groeperingen te bieden heeft. De felle afwijzing van homoseksualiteit bij islamieten en evangelischen verklaart het hoge percentage tegenstanders van het homohuwelijk in deze verzamelgroep.

In politieke termen geformuleerd is het verzet het grootst bij de kleine christelijke partijen. Vier van de vijf kiezers zijn het er helemaal mee oneens. Die massale afwijzing was te verwachten. Veel opvallender is eigenlijk dat niet minder dan 8 procent het grotendeels eens is met de regeringsvoorstellen, 4 procent het er helemaal mee eens is, terwijl 6 procent geen mening heeft. Hebben die de vragen niet begrepen of verkeerd ingevuld, of is er bij deze partijen toch ook een onderstroom aanwezig (bij RPF/GPV wellicht meer dan bij de SGP) die het homohuwelijk geen punt meer vindt?

Bij het CDA is het zelfs al zover dat het aantal voorstanders bijna even groot is als het aantal tegenstanders (44 tegen 46 procent). Verreweg de meeste voorstanders vallen echter in de categorie grotendeels mee eens. Dat neemt niet weg dat er een aanzienlijke discrepantie is tussen het afwijzende partijstandpunt in dezen en de opvattingen van een belangrijk deel van het kiezerskorps.

Bij de VVD, die zich in het eerste paarse kabinet nog verzette tegen de plannen om het huwelijk ook open te stellen voor mensen van hetzelfde geslacht, is het afwijzende standpunt nog bij eenderde van de kiezers te vinden. De meerderheid is echter voor. Bij D66 en de PvdA en zeker bij GroenLinks is die meerderheid veel groter. Meer dan de helft van de kiezers van GroenLinks is zelfs een uitgesproken voorstander van de invoering van het homohuwelijk.

Qua opleidingsniveau geldt dat onder de hoger opgeleiden het percentage voorstanders (69) duidelijk groter is dan onder de lager opgeleiden (54). In regionaal opzicht zijn er weinig verschillen te constateren. In het noorden en in Overijssel is het percentage voorstanders wat lager, in het westen (inclusief Utrecht) ligt het percentage voorstanders hoger dan het landelijk gemiddelde. Noord-Holland valt op door een hoog percentage (41) uitgesproken voorstanders.

Geregistreerd partnerschap
Nu voegt de invoering van het homohuwelijk niet zo heel veel toe aan het geregistreerd partnerschap zoals dat sinds 1 januari 1998 zowel voor paren van hetzelfde als voor paren van verschillend geslacht mogelijk is. De invoering heeft vooral een symbolische waarde: de kroon op de emancipatie van de homoseksuele bevolkingsgroep.

Bijna de helft van de ondervraagden (47 procent) vindt het regeringsvoorstel overbodig. Onder de 65-plussers is dat zelfs tweederde. De rooms-katholieke ondervraagden wijken niet erg af van het landelijk patroon. Van de hervormden is de meerderheid (55 procent) van mening dat het overbodig is. Dat percentage is bijna even groot als bij de gereformeerden (58). Onder de gereformeerden zijn er maar heel weinig (slechts 7 procent) van mening dat het homohuwelijk er per se komen moet.

De gedachte dat het homohuwelijk overbodig is, wordt door tweederde van de CDA-kiezers onderschreven. Ook onder VVD'ers is daar een meerderheid (55 procent) voor te vinden. Bij GroenLinks onderschrijft maar een kwart dat standpunt, bij PvdA en D66 is dat zo'n 40 procent. Opvallend is dat bij de kiezers van de kleine christelijke partijen een niet onbelangrijk deel (19 procent) geen mening heeft over deze vraag. Dat zou wel eens ingegeven kunnen zijn door het feit dat zij ook grote bezwaren hebben tegen het geregistreerd partnerschap en dit nu niet als alternatief voor het homohuwelijk naar voren willen schuiven.

Discriminerend
In hoeverre wordt het als discriminerend beschouwd dat twee mensen van hetzelfde geslacht niet met elkaar kunnen trouwen? Ook hier zijn beide kampen ongeveer even groot: 47 procent vindt het discriminerend, 44 procent niet. Vrouwen vinden het vaker discriminerend dan mannen. Wellicht dat voor een aantal vrouwen de emancipatie van homo's in het verlengde ligt van de emancipatie van de vrouw.

Kijken we naar de politieke overtuiging van de ondervraagden, dan geldt dat GroenLinks het meest op het standpunt staat dat in de huidige situatie gediscrimineerd wordt. Bij de CDA'ers vindt slechts een kwart dat het tamelijk discriminerend is. Slechts weinigen in die kring staan op het standpunt dat hier sprake is van ernstige discriminatie.

Opvallend is dat een op de tien kiezers van RPF/GPV en SGP vindt dat het ontbreken van de mogelijkheid voor homo's om te trouwen, tamelijk discriminerend is. Komt dat door een uitleg van het begrip discriminatie, waarbij welhaast elk onderscheid discriminerend wordt genoemd (ten onrechte overigens) of is hier inderdaad een smaldeel aanwezig dat vindt dat het huidige huwelijksrecht toch eigenlijk wel aanpassing behoeft?

Een nieuwe omschrijving van het huwelijk, dat tot dusver geldt als een wettelijk samenlevingsverband van man en vrouw, zien de meeste ondervraagden als een logisch gevolg van de invoering van het homohuwelijk (58 tegen 30 procent). Dat standpunt komt men vooral ook bij GroenLinks tegen (78 procent). Bij SGP en RPF/GPV wil 70 procent, ondanks alles, per se aan de traditionele omschrijving van het huwelijk vasthouden. Bij het CDA zijn er iets meer voorstanders (46 procent) van een nieuwe omschrijving dan tegenstanders (40 procent).

Binnen de Europese Unie bestaat weinig begrip voor de Nederlandse plannen inzake het homohuwelijk. Bijna de helft van de ondervraagden vindt dat niet terecht, 41 procent denkt daar anders over. De CDA'ers kunnen die afwijzende houding in meerderheid (57 procent) wel plaatsen. Bij de kleine christelijke partijen vindt tweederde van de kiezers die afwijzende houding zelfs zeer terecht en nog eens 11 procent vindt het grotendeels terecht.

Gewetensbezwaren
Nog meer dan bij de invoering van het geregistreerd partnerschap zal de invoering van het homohuwelijk een aantal ambtenaren van de burgerlijke stand in gewetensproblemen brengen. Mogen zij die er principiële bezwaren tegen hebben, weigeren om eraan mee te werken? Gelukkig vindt de meerderheid van de ondervraagden (56 procent) van wel. Eenderde (37 procent) denkt er anders over. Ook jongeren (18-34 jaar) vinden in meerderheid dat men deze mensen vrij moet laten. Merkwaardig genoeg staat alleen in Limburg een minderheid op dit standpunt.

Als we kijken naar de politieke voorkeuren van de ondervraagden, dan geldt dat bij de PvdA voor- en tegenstanders van een tegemoetkoming aan gewetensbezwaarden elkaar in evenwicht houden. Bij D66 en zeker bij de VVD overheerst het aantal voorstanders. Bij het CDA is tweederde voor een tegemoetkoming aan gewetensbezwaarde ambtenaren en bij 'klein christelijk' staat begrijpelijkerwijs het overgrote deel op dat standpunt. Alleen bij GroenLinks vinden de gewetensbezwaren geen gehoor.

De standpunten ten aanzien van de vrijheid van de kerken om de bevestiging c.q. inzegening van een homohuwelijk te weigeren, lopen grotendeels parallel met die over de ambtenaren van de burgerlijke stand. De PvdA-kiezers bieden de kerken iets minder ruimte. GroenLinks stelt zich daarentegen wat minder intolerant op, al is altijd nog 52 procent van mening dat kerken een homohuwelijk niet zouden mogen weigeren.

Rooms-katholieken willen de kerken eerder tegemoetkomen dan de ambtenaren van de burgerlijke stand. Opvallend is dat dat bij de categorie gereformeerden juist andersom is. Wellicht heeft dat ermee te maken dat in gereformeerde kring de betekenis van het individuele geweten altijd hoger aangeslagen is dan bij de rooms-katholieken.

Grafieken NIPO-Onderzoek
(RD, A.J. van Pijkeren):

Homohuwelijk

Discriminatie

Overbodig

Europa

Omschrijving huwelijk

Ambtenaren burgelijke stand

Kerkelijke bevestiging

Naar leeftijd

Kerkgenootschap

Politieke partijen