J. S. Bach 1750-2000 | 18 april 2000 |
Componeren in 't gevangDoor G. de Looze
Bach heeft dit in 1707 vast enthousiaster gedaan. Verzekerd van een goed salaris, gaat hij in de zomer van dat jaar als organist van de Blasiuskerk aan de slag. Hij componeert ter gelegenheid van de installatie van de nieuwe stadsraad de cantate Gott ist mein König. Zijn voorstel voor de restauratie en de uitbreiding van het orgel wordt aanvaard. De cantates die hij in de Gottesdienst introduceert, vallen niet goed, want de het piëtisme toegedane kerkgangers typeren zijn cantates als werelds. Hoewel de orthodox lutherse Bach zich door het persoonlijk karakter van het piëtisme voelt aangesproken, kan hij met het wantrouwen tegen kerkmuziek niet uit de voeten. Gretig gaat hij in op het aanbod van hertog Wilhelm Ernst van Sachsen-Weimar om aan zijn hof Kammer-Musicus und Hoff-organist te worden. In zijn ontslagaanvraag van 25 juni 1708 schrijft hij onder meer: God heeft het zo beschikt dat er zich voor mij onverwachts een mogelijkheid tot functieverandering aandiende. Bach verlaat de stad, die ook tegenwoordig nog fraaie kerken, vakwerkhuizen, een flink stuk stadsmuur en enkele torens bezit. Het stadsarchief koestert Bachs restauratieplan en dispositievoorstel en zijn ontslagaanvraag.
Het slot in Weimar, Bachs werkplaats, gaat in 1774 in vlammen op. Een classicistisch gebouw verrijst uit de puinhopen. Alleen de toren stamt uit Bachs tijd. De andere tastbare herinnering, een doopvont, staat in de Stadtkirche St.-Peter und Paul. Hier houden Johann Sebastian en Maria Barbara onder anderen hun zonen Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel ten doop. Bach boft. De hertog stelt zijn viool- en orgelspel op prijs. Regelmatig is Johann Sebastian dan ook achter de klavieren van het tweeklaviers orgel in hofkapel te vinden. Verschillende klavecimbelcomposities en veel orgelwerken ontstaan in Weimar. Bach bestudeert ook Italiaanse kamermuziek. Door zijn stijgende roem als orgelvirtuoos en orgeldeskundige, trekt hij leerlingen als Krebs en Vogler aan, die hij vaak tijdelijk onderdak verleent. Regelmatig krijgt Bach verzoeken om orgels te keuren. Orgelbouwers knijpen hem wel een beetje, wanneer ze Bachs naam horen vallen, want hij pleegt een gedegen en objectief onderzoek. Carl Philipp Emanuel Bach schrijft in december 1774 aan Bachs eerste biograaf Forkel dat zijn vader allereerst alle registers uittrok en na de opmerking Ik wil allereerst weten of het orgel goede longen heeft met zoveel mogelijk vingers in de toetsen greep. Organisten keken vaak hoofdschuddend toe. Die Bach bedacht maar vreemde registercombinaties. Ze waren echter verbluft over het klankresultaat, meldt Bachs zoon in dezelfde brief. Constantijn Bellerman stelt in 1743 dat de Thomascantor de titel het mirakel van Leipzig verdient. Het pleziert Bach namelijk enkel met zijn pedaalspel, zónder zijn handen te gebruiken, bewonderenswaardige, opwindende, virtuoze en muzikale klanken aan het kerkorgel te ontlokken. Anderen schijnen niet in staat om dit met hun vingers op de klavieren na te doen. Wanneer Bach in Kassel een orgel uitprobeert, vervolgt Bellerman, rent hij over de pedaaltoetsen met zoveel gemak alsof zijn voeten vleugels hebben. Bach maakt tijdens zijn verblijf in Weimar concertreizen naar onder meer Dresden en Halle. Een benoeming in Halle ketst in 1714 af op het salaris. Hertog Wilhelm Ernst bombardeert zijn hoforganist kort daarop tot Konzertmeister en verhoogt zijn salaris. Hij heeft de beschikking over een goed bezette hofkapel. Bach is nu geroepen iedere maand een cantate voor de diensten in de kapel te leveren. Hij componeert onder meer BWV 106 Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit. Wrijving tussen hertog Wilhelm Ernst en zijn neef en erfgenaam Ernst August gaat niet aan Bach voorbij. Het schiet bij eerstgenoemde in 't verkeerde keelgat dat zijn concertmeester ook z'n vervelende neef met muziek pleziert. Na het overlijden van kapelmeester Drese benoemt hij daarom niet Bach, maar Dreses zoon in deze functie. Een gegriefde Bach zet zijn hakken in het zand: hij stopt zijn cantateproductie en kijkt naar ander werk uit. Het verzoek van prins Leopold von Köthen om kapelmeester aan zijn hof te worden, lijkt dé oplossing. Hertog Wilhelm Ernst weigert echter zijn concertmeester te laten gaan. Wanneer Bach aandringt, is de maat vol. De hertog stopt hem in de nor, waar de halsstarrige Bach vier weken mag brommen. Uiteindelijk wordt hij de laan uitgestuurd. Tijdens de gevangenisperiode werkt hij aan zijn Orgelbüchlein. Wie een koraalbewerking uit deze bundel verschalkt, moet daar maar eens aan terugdenken.
|
![]() |