Theocratie: tussen ideaal en praktijk |
De actualiteit van de theocratieDoor dr. J. Hoek De intentie van de auteur De overheid mag ook niet neutraal zijn vanwege haar wezen als dienaresse Gods (Rom. 13). In de politiek moet opnieuw de waarheidsvraag gesteld worden. We moeten vrijmoedig 'agressie op de neutrale staat' plegen, om met Van Ruler te spreken. 'Wie de klem van het Woord niet meer op de overheid wil leggen - landelijk of plaatselijk - ondergraaft het bestaansrecht van de christelijke, politieke partij.', stelt Van der Zwaag zeer terecht. Hij heeft in zijn boek ook over een ander omstreden onderwerp heldere uitspraken gedaan: het kerkbegrip waar artikel 36 van uitgaat, namelijk de ongedeelde gereformeerde kerk in haar 'tegenover' met de overheid. Afscheiding en Doleantie hebben funeste staatkundige gevolgen gehad. 'Wie zich afsplitst van de vaderlandse kerk, de kerk van de natie, splitst zich ook af van het geheel en het organisme van de natie, en maakt artikel 36 in politieke zin krachteloos'. Wie artikel 36 serieus neemt, moet uitgaan van een ongedeelde kerk die zich richt op het gehele volk. Van der Zwaag verwijst dan naar een stelling bij het onlangs verdedigde proefschrift van dr. P. de Vries: 'Artikel 36 van de NGB doet niet alleen een appèl op de overheid om de ware religie te beschermen. Zij gaat ook uit van één ongedeelde, nationale, gereformeerde kerk'. Dat zijn uitspraken die er niet om liegen. Ze onderstrepen temeer welk een zegen het zou zijn als de afgescheiden kerken in de oude, maar nu zozeer gebroken vaderlandse kerk zouden willen wederkeren op de grondslag van de Schrift en van de gereformeerde belijdenis, en dat ondanks alle gebrokenheid en verval binnen die kerk! Hiermee is dunkt mij voldoende aangetoond dat Van der Zwaag een bijzonder boeiende en relevante bijdrage heeft geleverd tot verdieping en verlevendiging van de bezinning op christelijke politiek vandaag. Waar het bij theocratie in de kern om gaat Holdijk is terughoudend om de toegeworpen handschoen van Van der Zwaag op te nemen. Deze heeft met name de SGP gevraagd om nadere concretisering van wat eigentijdse theocratische politiek inhoudt in de realiteit van een geseculariseerd Nederland. Holdijk reageert hierop door enkele grenspalen neer te zetten waarbinnen zo'n concretisering zich zal dienen te voltrekken. Het is duidelijk, zo benadrukt hij, dat het een zeer hachelijke zaak is voor een politieke partij om zoiets als een theocratisch programma op te zetten. Een absolute theocratie heeft nooit bestaan en kan niet bestaan op aarde vóór de wederkomst van Christus. De christen-politicus kan zich slechts beijveren om het theocratisch gehalte van een bepaalde situatie op te voeren tot het uiterste. Opnieuw met Van Ruler: 'Hij moet niet het absolute willen. Het absolute bestaat niet. Hij moet wel het uiterste willen; hij moet zo ver willen gaan, als de gegeven werkelijkheid, de actuele situatie, de zwakheid der tijden verdraagt. Hij moet zich ook op zijn tijd in het compromis te rusten leggen. Politiek, en met name christelijke, theocratische politiek, is de kunst van het mogelijke. Zij is idealistisch.' Zo'n benadering kan nooit lijden tot fanatisme en intolerantie. Een politieke partij die theocratisch wil zijn, dient de situatie van volk en overheid en daarmee het geheim Gods van de geschiedenis serieus te nemen. Dat betekent concreet in de huidige situatie dat zo'n partij het zich niet kan veroorloven democratische spelregels en grondwettelijke grenzen te negeren. Christenen moeten zich hoeden voor fundamentalisme en fanatisme. Ze zullen met hun exclusieve en tegelijkertijd universele boodschap tolerant moeten zijn. Maar dan een tolerantie waarbij leed gedragen wordt om de gebrokenheid van de situatie. Ik heb het betoog van mr. Holdijk breed weergegeven vanuit hartelijke instemming. Toch blijft er bij mij één indringende vraag over. Hij schrijft in het bovengenoemde verband: 'Christenen, in welke politieke partij ook ondergebracht, verkeren in dit land reeds geruime tijd niet meer in de (machts)positie om de regering te dwingen tot het weren van welke vorm van afgoderij en valse godsdienst ook...' Bedoelt Holdijk dat zij dit wel zouden doen (de regering dwingen!) wanneer ze wél de machtspositie daartoe hadden? Of zijn christenen die voluit theocratisch willen denken en leven tot het inzicht gekomen dat uiterlijke dwang op geestelijk terrein geen heilzaam effect heeft en gemeden moet worden? En dat deze dwang op inhoudelijke theologische gronden moet worden afgewezen? Dat laatste zou ik graag duidelijk hebben gehoord en het zou in de lijn van Holdijks betoog hebben gelegen. Maar in elk geval heeft Holdijk er geen twijfel over laten bestaan dat een extreme politiek die in naam van de theocratie de gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid van mensen aantast en met de democratie een loopje neemt, geen recht van bestaan heeft omdat deze het geheim Gods in de geschiedenis aantast. De aandacht voor mensenrechten, de ruimte voor de beleving van de menselijke vrijheid, is niet een vrucht van duivelse machten, maar heeft alles te maken met de geheimvolle wijze waarop God de geschiedenis leidt. Nog een stap verder - en wellicht ook een stap verder dan Holdijk zou willen gaan - dat heeft alles te maken met de wegen die de Heilige Geest schrijft in de tijd en dus met verworvenheden die we dankbaar mogen aanvaarden als gaven van God. Ik kom nu tot de volgende voor mij dringende vraag: wanneer Holdijk inderdaad met deze uiteenzetting de kern heeft geraakt van wat theocratische politiek vandaag inhoudt, wat staat dan nog het samen optrekken van de drie kleine christelijke partijen in de weg? Is de politiek van artikel 36 onchristelijk? Deze tegenstem verdient gehoord en serieus genomen te worden. Zij bepaalt ons erbij dat er bij een beroep op artikel 36 in deze tijd een duidelijkheid verschaft moet worden die Van der Zwaag in zijn dissertatie uiteindelijk toch niet biedt. Ik zou er een pleidooi voor willen voeren om onomwonden te erkennen dat de uitwerking die onze gereformeerde vaderen aan hun theocratisch besef hebben willen geven de onze niet meer kan en mag zijn. Mannen als Petrus Datheen stonden inderdaad vóór dat andere religies dan de gereformeerde religie van het publieke terrein zouden worden geweerd en alleen in schuilkerken konden worden beoefend. Aanhangers van deze religies zouden geen openbare ambten kunnen bekleden. Deze opvatting is tijdgebonden, evenals de opvatting dat er slavernij zou mogen bestaan wanneer de heren maar goed voor hun lijfeigenen zouden zorgen. Zoals we door voortschrijdend inzicht, niet los van de werking van de Heilige Geest, als christenen algemeen tot de overtuiging zijn gekomen dat het instituut slavernij als zodanig niet kán, zo zouden we ook in alle duidelijkheid moeten uitspreken dat repressie van andere geloofsovertuigingen niet kan en mag. Ik ben het helemaal met Brinkel eens: 'Gemeenschappen mogen er niet van weerhouden worden de sociale waarde van hun geloof of levensovertuiging voor de inrichting van de samenleving in vrijheid en en plein publique (dus op het publieke terrein, in het openbaar, J. H.) uiteen te zetten en vorm te geven.' Zo moeten bijvoorbeeld moslims in vrijheid hun moskeeën kunnen bouwen, ook al hebben we er als christenen hartzeer van dat dit in het vanouds gekerstende Nederland gebeurt en doet het ons geweldig veel pijn dat er in de grote steden meer moslims naar de moskee dan christenen naar de kerk gaan. Hoe funderen we dan deze visie op godsdienstvrijheid? Niet vanuit een vermeende neutraliteit van de overheid! Ook niet op dezelfde wijze als Brinkel en met hem vele CDA'ers het doen. Hij stelt dat de verschillende antwoorden die mensen geven op de vraag naar de zin en het mysterie van het leven juist een teken zijn van de diepgang van het menselijk leven. De politiek van artikel 36, zo stelt hij, 'sluit zich af voor de onverwachte momenten en plaatsen waar God spreekt tot de mens, waar de voorhang wordt weggetrokken en even een doorkijk mogelijk is op Zijn gerechtigheid en liefde'. Op deze wijze wordt naar mijn overtuiging de pluraliteit in geloofsbeleving als iets positiefs gezien. Daar kan ik niet in mee komen. Ik meen dat we juist smart moeten hebben van de geweldige verdeeldheid en verwarring in levensbeschouwelijk opzicht die in Nederland heerst. We zien als gereformeerde christenen in die verwarring grootscheepse ongehoorzaamheid aan het Woord Gods. We menen niet de waarheid in pacht te hebben, maar we belijden dankbaar dat ons in het geïnspireerde Woord van God de waarheid is geschonken. Onze interpretaties van het Woord staan blijvend ter discussie, want ons kennen en profeteren is ten dele. Maar dat Woord zelf is boven alle discussie verheven. En we dromen ervan dat de overheid dit Woord als exclusieve waarheid zou erkennen en heel het volk zou voorgaan in het buigen voor het Woord. Maar dan daarbij tegelijkertijd, vanwege Gods geduld met Zijn mensenkinderen en vanwege het karakter van de regering van Christus en vanwege de aard van de werking van de Heilige Geest, alle onderdanen binnen zekere grenzen optimale vrijheid gevende. Staan voor de intentie van artikel 36 Mijn vraag is: erkennen we deze opvatting als voluit gereformeerd en als een legitieme actualisering van artikel 36? Is dit een visie waarmee de kleine christelijke partijen, en wellicht een deel van het CDA, zouden kunnen leven? Biedt dit een basis om samen op te trekken in de christelijke politiek? Ik denk hierbij ook aan de zinvolle beschouwingen van ds. G. Hette Abma in Kontekstueel van oktober jongstleden, eveneens naar aanleiding van de dissertatie van Van der Zwaag. Hij is van mening dat we er goed aan doen artikel 36 onverkort te handhaven, inclusief de veel bekritiseerde en door sommige kerken geschrapte zinsnede om te weren en uit te roeien alle afgoderij, en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen. Maar hij geeft er dan wel een interpretatie aan die in de lijn ligt van Verboom. De overheid moet de belijdenis van de Naam bevorderen en dus niet neutraal willen zijn. Er moet partij gekozen worden in de strijd der geesten. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld niet geaccepteerd mag worden dat men godslasterlijke propaganda maakt. Het unieke van het christelijke geloof zal benadrukt moeten worden, maar geloofsdwang blijft uit den boze. We moeten niet kritiekloos meepraten over een 'postchristelijke' tijd en - zo voeg ik aan de woorden van Abma toe - ook maar niet te makkelijk zeggen dat we in een multiculturele en multireligieuze samenleving verkeren. Laten we zeggen: we leven in een vanouds christelijk Nederland dat helaas steeds meer multireligieus beïnvloed wordt. De overheid is geroepen op haar terrein en met de haar geschonken mogelijkheden, alsook binnen de haar gestelde grenzen, de christelijke en historische waarden van Nederland te verdedigen en te verbreiden. Duidelijk is dat er nog vele indringende vragen liggen rond theocratie en tolerantie, intenties en implicaties van artikel 36, enzovoorts. In elk geval mogen we dr. Van der Zwaag dankbaar zijn dat hij door zijn proefschrift de discussie over de actualiteit van de theocratie een krachtige impuls heeft gegeven. N.a.v. dr. K. Van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. Een systematisch-historische interpretatie van een 'omstreden' geloofsartikel, uitg. Groen, Heerenveen, 1999, 617 blz., 49,95. | Dit is een publicatie uit de Waarheidsvriend, het wekelijks orgaan van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, 2 december 1999. |