De politiek van artikel 36 kan niet christelijk zijnDoor Theo Brinkel Als het de Almachtige behaagt om zich via de rooms-katholieke traditie aan mij te openbaren, mag een wereldlijke instelling als de overheid mij er dan van afhouden aan Zijn oproep te beantwoorden? Met die vraag worstel ik, als rooms-katholiek, bij het pleidooi van dr. K. van der Zwaag om artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis onverkort te handhaven. Geloof is namelijk geen privé-zaak, die zich tot de stille schuilplaats van het individuele geweten laat inperken. Wie de reikwijdte van wat wordt genoemd 'afgoderij en valse godsdienst' wil verdringen uit het openbare leven tast het wezen van religie aan. Christelijke politiek kan dat niet zijn. In zijn dissertatie stelt dr. Van der Zwaag een maatschappelijke orde voor die burgers in staat stelt om te leven en te handelen naar Gods Wet. Daar kan ik in meegaan. Probleem is alleen dat de betekenis van Gods Wet verschillend wordt uitgelegd. Ook zijn er steeds meer Nederlanders die een andere wet en een andere god belijden. Onvermijdelijk willen zij zich openbaar uiten en de daarbij horende instituties publiek erkend zien. De cruciale vraag is en wordt belangrijker - wat dat betekent voor de publieke orde. Ik zal niet ingaan op de ervaringen van het verleden. De omgang van de Republiek met artikel 36 en de structurele achterstelling van rooms-katholieken in die tijd vragen om een aparte discussie. Wat leert ons de onverkorte handhaving van artikel 36 nu? Een verbod op een katholieke politieke partij? Het sluiten van openbare ambten voor niet-christenen? Geen toestemming voor de bouw van moskeeën, laat staan subsidie? Geen toelating van islamitische scholen? Ik kan het mij niet voorstellen. Ook de SGP doet dat niet. En dat is toch de partij die staat voor de onverkorte handhaving van artikel 36 en tevens de partij waartoe dr. Van der Zwaag zich in zijn dissertatie primair richt. Enerzijds belijdt de SGP in haar beginselprogramma dat op de overheid de zorg rust 'dat al het onderwijs overeenkomstig de norm van Gods Woord is'. Anderzijds leert haar verkiezingsprogramma dat diezelfde partij blij is met het grondwetsartikel dat de vrijheid van onderwijs garandeert, omdat dat die ouders wel de mogelijkheid biedt 'hun kinderen onderwijs te laten volgen dat gebaseerd is op Gods Woord. Aan deze in de Grondwet verankerde vrijheid mag niet worden getornd'. Dankzij dat grondwetsartikel komen ook rooms-katholieke, islamitische en hindoestaanse scholen in aanmerking voor financiële gelijkstelling. Kennelijk is ook bij de SGP het leven sterker dan de leer. Het heeft dan ook zin de principiële discussie over de band tussen kerk en staat te voeren. Weren en uitroeien Dr. Van der Zwaag meent allen, die niet tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoren, gerust te stellen met de mededeling dat ook de politiek van artikel 36 zich niet met het geweten van mensen mag inlaten. Voor de geloofsuitingen die de pech hebben niet tot de vaderlandse kerk te behoren werkt de milde, niet de radicale - toepassing van artikel 36 hetzelfde uit als liberale politiek doet. Zij worden immers verwezen naar de private sfeer. Waar het kan doet Paars dat ook, zij het dat Paars dat doet met àlle religieus ingegeven uitingen die om publieke waardering vragen. De liberale filosofie die daar aan ten grondslag ligt hanteert een strikte scheiding tussen kerk en staat. Zij pretendeert een neutrale overheid in het leven te roepen. Schaalvergroting, gedwongen samenwerking in algemene stichtingen, aantasting van het bijzondere karakter van de zondag, commercialisering op radio en televisie zijn ook manieren om de godsdienst, dit keer zonder onderscheid, uit het publieke leven te 'weren' en op termijn 'uit te roeien'. Het is politiek van belang om zich op een alternatief te bezinnen. Dat alternatief wil ingegeven zijn door het doel burgers in staat te stellen om te leven en te handelen naar Gods Wet. De weg daarheen, die dr. Van der Zwaag wenst te volgen, is het herstel van de band van de staat met één kerk. Impliciet ligt in die keuze besloten dat de staat weet welke kerk de juiste is; welke kerk de waarheid in pacht heeft. Die kerk en haar leden krijgen een voorkeursbehandeling. Het onvermijdelijke gevolg is achterstelling van leden van andere kerken en geloofsgemeenschappen tot tweederangs burgers. Dat is niet de weg die de christen-democratie voor ogen staat. Het maken van onderscheid tussen burgers, hoe subtiel ook, aan de hand van religieuze criteria loopt uit op een aantasting van de waardigheid van de mens. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Ieder mens verdient daarom erkenning in zijn of haar waardigheid. Ieder mens verdient respect in het antwoord dat hij of zij geeft aan de oproep van de Almachtige. De Assemblee van de Wereldraad van Kerken, die in 1954 in Evanston bijeenkwam verklaarde dat Gods waarheid en liefde in vrijheid gegeven worden en om een vrij antwoord vragen. God dwingt mensen niet om zijn liefde te beantwoorden. God doet een aanbod, dat vraagt om een vrijwillig antwoord in geloof. Deze vrije instemming wordt ondermijnd wanneer menselijke instellingen als de overheid een voorkeursbeleid voeren voor één kerk. De mogelijkheid om een vrij antwoord te geven geldt niet alleen voor individuele personen, maar ook voor religieuze gemeenschappen. De mens is een sociaal wezen. Dat vereist dat hij of zij de geloofsontwikkeling samen met anderen kan beleven. Zonder gemeenschap geen kerk. Gemeenschappen mogen er niet van weerhouden worden de speciale waarde van hun geloof of levensovertuiging voor de inrichting van de samenleving in vrijheid en en plein publique uiteen te zetten en vorm te geven. Zo vertaalt de christen-democratie vandaag het erfgoed dat de Christelijk Historische Unie bij haar heeft ingebracht: christelijke politiek is er voor heel het volk, zonder onderscheid naar geloof of overtuiging. Geen neutrale overheid Is dat een neutrale overheid? Verre daarvan! In zijn verkiezingsprogramma zegt het CDA te kiezen 'voor een overheid die niet neutraal is, maar die mensen in gemeenschappen beschermt, uit de tent lokt en ondersteunt waar dat nodig is'. Dat betekent voor de overheid dat zij 'ideële motieven naar waarde schat, in plaats van dat zij deze overneemt, wegdringt of tot beheer degradeert'. Een christelijke politiek stelt mensen en hun gemeenschappen in staat om antwoorden te zoeken en te ervaren naar de zin en het mysterie van het leven. In de praktijk van het leven blijkt dat er verschillende antwoorden worden gegeven. Die verschillen zijn een teken van de diepgang van het mysterie van het leven. De politiek van artikel 36 wil die verschillen uit het publieke leven weg houden. Zij sluit zich af voor de onverwachte momenten en plaatsen waar God spreekt tot de mens, waar de voorhang wordt weggetrokken en even een doorkijk mogelijk is op Zijn gerechtigheid en liefde. Christelijke politiek, zoals de christen-democratie die voor ogen heeft, tracht recht te doen aan het eigen karakter van initiatieven in politiek en samenleving die voortkomen uit religieuze en levensbeschouwelijke drijfveren. Zij is gericht op de speciale opdracht van de overheid, die is ingegeven door de Bijbelse norm van publieke gerechtigheid. Deze heeft geen voorkeur voor één bepaalde geloofsuiting. Deze is ook een andere dan de opdracht van de Kerk. De christen-democratie maakt onderscheid in de verantwoordelijkheden van kerk en staat. Zij erkent, op grond van respect voor de waardigheid van ieder mens als schepsel Gods, de zin die mensen geven aan hun leven en samenleven. Zij erkent het recht om in vrijheid religieuze inzichten en gevoelens te uiten en in overeenstemming daarmee te handelen; het recht om geen religie aan te hangen of zelfs atheïst te zijn en daar publiek voor uit te komen; de vrijheid om voor een geloof te kiezen of van religie te veranderen (waaronder ook valt het recht van ouders om hun kinderen toegang te verschaffen tot geloof); het recht om zich met religieuze oogmerken publiek met anderen te verenigen; het recht van religieus geïnspireerde organisaties om zich voor zelfgekozen doeleinden in te zetten; het recht om publiek zendingsarbeid en evangelisatie te verrichten. Heilzaam werkwerk Geloof laat zich niet beperken tot de privé sfeer. Erkenning van en respect voor de publieke betekenis van geloof doorbreekt onderdrukking door één geloof en doorbreekt de onderdrukking door een atheïstische of zogenaamd neutrale staat. Christelijke politiek staat een maatschappelijke orde voor die burgers in staat stelt om te leven en te handelen naar Gods Wet. Dat verbindt de christelijke partijen. Die band is belangrijker dan het verschil dat voortvloeit uit de methode om dat te bereiken. De discussie over artikel 36 in zijn onverkorte vorm heeft iets krampachtigs. Natuurlijk, wie gelooft in een ideaal wil ook de politiek inzetten om dat ideaal te bereiken. Maar het is niet goed om in dat verband teveel van een menselijke instelling als de overheid te verwachten. Laat ons in die discussie ook vertrouwen houden in de Heilige Geest, die waarlijk niet van de Nederlandse regering afhankelijk is om Zijn heilzaam werk te verrichten. Drs. Th.B.F.M. Brinkel (1958) is als historicus verbonden aan het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en als zodanig verantwoordelijk voor de sector Buitenlands Beleid. Hij is actief in de rooms-katholieke parochie Johannes XXIII in de werkgroep Overwegingen bij de Heilige Schrift. |