Theocratie: tussen ideaal en praktijk |
SGP-gedachtengoed geijkt (II)Door Ir. B.J. van der Vlies De jonge doctor stelt vast dat de SGP in principieel opzicht vanaf de op- richting grotendeels zichzelf is gebleven, al is de toonzetting zakelijker en praktischer geworden. Binnen de christelijke politieke wereld heeft de SGP een eigen karakter en vormt zij de meest theocratische variant (p. 531). Daarnaast is zijn conclusie dat de SGP niet altijd duidelijk is over de implicaties van artikel 36 van de NGB voor het actuele vraagstuk van de tolerantie. Hoe moet de overheid haar positie innemen ten aanzien van niet-christelijke verschijnselen in de samenleving? Hij noemt het opvallend dat de partij de taak van de overheid ten opzichte van deze verschijnselen hoofdzakelijk negatief verwoordt. Hoe de tolerantie in de praktijk wordt uitgewerkt en politiek vorm krijgt, blijft onduidelijk, zo oordeelt hij. Ik wil een dergelijk verwijt op zichzelf serieus nemen, hoewel met recht gewezen kan worden op een veelheid aan (ook recente) publicaties waarin wel degelijk normerende en richtinggevende uitspraken worden gedaan. Te verwijzen valt naar de nota's van ons studiecentrum over de theocratie, over de overheidstaak, artikel 36 en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Zij zijn het overdenken en overwegen meer dan waard voor SGP-ers, voor andere christen-politici en voor mensen met andere oriëntaties. Gewezen mag ook worden op de enkele jaren geleden verschenen toelichtingen op ons beginselprogramma en het gemeenteprogramma. Wat dat betreft is er juist de laatste jaren veel gebeurd om de positie en het profiel van de SGP te verklaren en te verantwoorden. De achtereenvolgende verkiezingsprogramma's zoeken aan deze documenten, die officiële partijstandpunten weergeven, in meer praktische zin toepassing te geven tegen het licht van de tijdsomstandigheden. Op ettelijke plaatsen geeft Van der Zwaag er wel terdege blijk van deze geschriften te kennen, alsmede de bijdragen aan het partijorgaan De Banier, de achtereenvolgende partijredes en de bezinnende artikelen in Zicht het studieblad binnen onze partij, waarvan hij trouwens zelf redactielid is die in het kader van zijn probleemstelling relevant zijn. Het valt niet vol te houden dat er geen onderscheiden verhelderende uitspraken in te vinden zijn. Maar goed, het kan altijd beter en dieper en helderder. Als gezegd, een dergelijk verwijt wil ik serieus nemen en ombuigen tot een uitdaging om in gebondenheid aan het authentieke gedachtengoed van onze partij tot verdere precisering te geraken. De tijd waarin wij leven vraagt daar om. De tijdsomstandigheden dwingen er toe. We leven in een postmoderne tijd, waarin weinig weerklank bestaat voor het staatkundig gereformeerde beginsel. Dat is uiteraard geen reden om iets van dat beginsel af te doen, ook niet ter wille van haalbaarheid en dergelijke. Wel zijn we geroepen om ons steeds weer te bezinnen op de wijze waarop we in gehoorzaamheid aan dat beginsel ons werk doen, ons verstaanbaar maken voor de moderne mens, voor andersdenkenden en om anderen zoeken te winnen voor een beleid dat spoort met Woord en Wet. Kortom, de uitdaging wordt in bescheidenheid en tegelijk in beslistheid aanvaard, in het besef ook hierin afhankelijk te zijn van Hém Die gezegd heeft: Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn. Spanningsvol Zelden zijn de te beoordelen kwesties exact dezelfde, de ene gemeente is de andere niet, qua signatuur, qua klimaat, qua politieke krachtsverhoudingen. Het is derhalve beter vanuit eenzelfde beginsel, onversneden en onvervalst, elkaar in goed vertrouwen de ruimte te geven in de concrete situatie, waarin je bent gesteld, tot de meest verantwoorde afweging te komen. Het beginsel bindt en is een geloofsbelijdenis in de politiek die maar niet tot elk detail van de politiek moet worden gestandaardiseerd. Dat is mijns inziens en ten principale nog wel heel wat anders dan een soort 'elk-wat-wils-politiek', laat staan een vrijheid-blijheid-optreden, die niet meer herkenbaar is als staatkundig gereformeerde beginselpolitiek. Ongetwijfeld zullen er de momenten en situaties zijn die leiden tot het 'hier staan wij, wij kunnen noch mogen om des beginsels wil anders'. Vanzelfsprekend is het zeer bezwaarlijk als in vergelijkbare principiële zaken verschillend word geoordeeld respectievelijk wordt gestemd. Het goud van ons beginsel mag niet verdonkeren door onduidelijkheid in fundamentele kwesties. Dat gezegd zijnde, moeten we elkaar in goed vertrouwen de ruimte geven, elkaar vervolgens op gevoerd beleid in liefde aanspreken, altijd bereid zijnde tot verantwoording over een opstelling in concrete omstandigheden. Ik was er drs. H.F. Massink, oud-medewerker van ons studiecentrum, dankbaar voor dat hij op het congres van 23 juni j.l. dat was gewijd aan het proefschrift dat aanleiding vormde tot dit artikel het volgende zei: Ik herken mij niet zo in de kritiek van deze en gene als zou de SGP niet weten hoe dit artikel (bedoeld is art. 36 NGB) uitgelegd moet worden. Natuurlijk is het in de huidige context nauwelijks operationeel te maken. Maar het functioneert wel degelijk in de opstelling van de SGPvertegenwoordigers. Als binnen GroenLinks een discussie woedt over de NAVO-bombardementen op Servische doelen, roept dat bij mij geen vragen op naar de richting waarin deze mensen denken. Zo is dat ook bij de SGP. En even verder: De SGP wil staan in een klassiek-christelijke traditie, dat is duidelijk. Een traditie die onmiskenbaar een grote verlegenheid met zich meebrengt in de huidige geseculariseerde omgeving. Maar dat is eerder een bevestiging dan een ontkenning van die traditie. Op hetzelfde, zojuist genoemde congres, sprak naast nog anderen, ook dr. R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF. Een in zijn betoog gebezigde en later in de discussie herhaalde stellingname is bij mij nogal hinderlijk blijven haken. Hij stelde vast dat wij in deze tijd al dik tevreden moeten zijn met de erkenning van een deel van de Wet van God. Hij zal het niet in alle opzichten zo bedoeld hebben, maar het klonk toch als zoiets van 'laten we ons niet al te druk meer maken om de rest, want dat is toch niet haalbaar'. God heeft er recht op door iedereen gediend te worden. Hij eist dat van iedereen, ook van de overheid. Het gaat daarbij om het gehoorzamen van alle geboden van de Wet des Heeren. Het gaat om Gods eer, om het leven naar Zijn rechten en inzettingen. Het is ongetwijfeld zo dat voor iemand, die dat door de krachtige werking van Gods Geest aan het hart kreeg gelegd, in dezen geen concessie mogelijk is. In de praktijk van het leven, ook van het politieke leven, zal helaas vaak met het mindere genoegen moeten worden genomen, maar wennen doet dat als het goed is nooit! Misschien heeft dat gewenningsproces al veel te veel toegeslagen, veel meer dan het theocratische beginsel ten diepste verdraagt. Wij mogen ons op dit cruciale punt bepaald wel onderzoeken en scherp houden. Dat leidt tot verdriet om de koers van beleid, tot zich bezwaard weten. Dat leidt ook tot ootmoed en bescheidenheid. Immers, wij zijn mede debet aan één en ander (Psalm 106:4 berijmd). Dat leidt ook tot beslistheid en bewogenheid waar het gaat om de oproep tot wezenlijke koerswijziging: tot de Wet en de getuigenis! Als wij gewend zijn aan de omstandigheden waarin wij leven, ons althans zo gedragen, is de spanning er uit. Dan is ons politieke program spanningsloos en dat is uiteindelijk geen wenkend perspectief. Dat zou ook een tekort ten opzichte van onze roeping en derhalve schuld opleveren. Handschoen opgenomen. Vreze des Heeren. | Dit is een publicatie uit De Banier, uitgave van de SGP, 12 augustus 1999. |