Theocratie: Tussen ideaal en praktijk | 2 juni 1999 |
Journalist Van der Zwaag promoveert op artikel 36 NGBWie niet droomt, leeft niet meerDoor B. J. Spruyt Studiezin, liefde voor boeken en schrijven kenmerkten de sfeer van het gezin waarin Van der Zwaag (1955) opgroeide. Je verdiepen in je eigen beginselen en verleden was voor ons erg belangrijk. We waren niet politiek actief, maar hadden wel een sterke theoretische interesse. Het ging daarbij om vragen als: wat is nu precies dat drievoudig snoer God, Nederland en Oranje? En hoe ligt nu precies de verhouding tussen kerk en staat, tussen overheid en godsdienst? Zijn vader, W. van der Zwaag, publiceerde boeken over vertegenwoordigers van het negentiende-eeuwse Reveil als Bilderdijk, César Malan en Bernhardi. Die sfeer heb ik sterk meegekregen, het Reveil als interkerkelijke vernieuwingsbeweging. Het had ook iets kohlbruggiaans, in ieder geval niets kerkistisch. Van der Zwaag studeerde filosofie aan de Vrije Universiteit, omdat hij al jong bezet was met vragen naar de zin en waarde van het persoonlijke en culturele leven. Ik heb nooit ambities gehad, bekent Van der Zwaag. Na zich grondig in het denken van Pascal, Hamann en Kierkegaard te hebben verdiept, voelde hij er niets voor zich op te sluiten in het ivoren torentje van de universiteit. Zijn vader was een van de oprichters van het Reformatorisch Dagblad en in de journalistiek zag Klaas de kans om opvattingen te verbreiden en de wetenschap onder de mensen te brengen. Een krant is ook een ideaal medium om het theocratische gedachtegoed uit te dragen. Vergeet niet dat Groen en Hoedemaker ook journalisten waren. Omstreden onderwerp Van der Zwaag had voor zichzelf in ieder geval het gevoel dat hij een fundamenteel onderwerp bij de kop had. Het gaat hier immers om de grondvragen van kerk en staat. De overheid bestuurt de samenleving en heeft daarbij normen nodig. Ik geloof niet in neutraliteit; al te vaak dreigt dan het gevaar dat die vermeende onpartijdigheid wordt gevuld met antichristelijke idealen. Bovendien vind ik het van belang de waarheidsvraag in de politiek te stellen. Ik heb de indruk dat politiek steeds meer een kwestie van techniek wordt en dat je geacht wordt je geloof aan de kapstok te hangen voordat je een politieke vergadering betreedt. Maar voor mij is het christelijk geloof meer dan een privé-zaak. Tocht door de eeuwen Maar daar houdt het boek geen halt. Onvermoeibaar vervolgt Van der Zwaag zijn tocht door de eeuwen. Hij beschrijft de opvattingen van negentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse denkers als Groen van Prinsterer, Abraham Kuyper (op wiens instigatie de Gereformeerde Kerken de beruchte 21 woorden schrapten), De Savornin Lohman, Hoedemaker, Hugo Visscher en Van Ruler. En hij eindigt zijn overzicht met een beschrijving van de doorwerking van deze ideeën binnen CDA, RPF, GPV en SGP. De kracht en waarde van het boek is niet gelegen in nieuwe historische feiten die erin aan het licht worden gebracht, evenmin in nieuwe vergezichten die erin worden onthuld. Het boek biedt een gedetailleerde ideeëngeschiedenis en zal ongetwijfeld een plaats als onmisbaar handboek in de bibliotheek van vele belangstellenden veroveren. Uit het boek spreekt bovendien een sterke persoonlijke betrokkenheid. Van der Zwaag laat zijn lezers niet in twijfel over de vraag waar hij zelf staat: hij is voorstander van de onverkorte handhaving van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Vooronderstellingen Wie het boek van Van der Zwaag leest, stuit op enkele opmerkelijke zaken. Zo valt het in het begin al op dat hij Luther en Calvijn dicht naast elkaar plaatst, terwijl het in de wetenschappelijke literatuur de gewoonte is om Luthers tweerijkenleer en Calvijns theocratische opvattingen duidelijk te onderscheiden. Ik zie hun opvattingen inderdaad als complementair. Calvijns ideeën zijn volgens mij een uitwerking van Luthers tweerijkenleer. Van der Zwaag erkent dat Luthers positieve uitspraken over de rol van de overheid bij het bevorderen van de ware godsdienst ook een historische reden hadden. Hij had de overheden nodig om de Reformatie te kunnen doorvoeren. Bij Calvijn is het allemaal veel dieper theologisch doordacht. Hij dacht theocentrisch, het thema van de eer van God stond voor hem centraal en hij vond dat ook vorsten en overheden die eer moesten bevorderen. Servet Dat leidt vanzelf tot het heikele onderwerp van de relatie tussen calvinisme en tolerantie. Is tolerantie een integraal onderdeel van het calvinistische gedachtegoed of is het hooguit een ongemakkelijk compromis met de werkelijkheid? Of dat hetzelfde is als tolerantie? De bevrijding van het geweten die de Reformatie bracht, was genormeerd. De Hervorming wilde de gewetens immers binden aan het Woord van God. Hier lopen de scheidslijnen, tussen de Reformatie en de Spaans-Habsburgse eenheid van troon en altaar en tussen de Reformatie en spiritualisten als Coornhert en Castellio, die vanuit hun relativistisch standpunt van geen kettervervolging wilden weten. In de praktijk was er veel tolerantie in de Republiek. Dat was zeker ook het gevolg van de praktische zin van de regenten, maar werd ook geschraagd door de reformatorische bevrijding van het geweten. Tolerantie is een zaak van confessie en concessie. Van Ruler Het valt op dat je de visionaire abracadabra van deze theoloog zo serieus neemt. Theocratie is en blijft dus een torso, zegt Van der Zwaag Van Ruler na. Maar dat betekent allerminst dat het beginsel moet worden opgegeven. Een mens die niet droomt, leeft niet meer, zei dezelfde Van Ruler al. Van der Zwaag citeert ook de volgende uitspraak van Hoedemaker uit 1893: Het is dwaas het onmogelijke te zoeken, maar het is even dwaas, ja het is goddeloos, zich bij het verkeerde neer te leggen. SGP Alleen de SGP is nog voorstander van de onverkorte handhaving van het omstreden geloofsartikel. Dat is een feit, maar Van der Zwaag stelt tegelijkertijd kritisch vast dat de problemen daarmee niet zijn opgelost. Volgens de promovendus is binnen de SGP in onvoldoende mate de bezinning op gang gekomen over de vraag wat de consequenties van het theocratisch beginsel voor tal van beleidsonderwerpen zijn. Het vaak genoemde weren en uitroeien van onchristelijke uitingen van het publieke erf zal binnen de SGP nader geconcretiseerd moeten worden, in die zin dat duidelijk gemaakt wordt wat wel en niet geoorloofd is. Dat zal de duidelijkheid van de SGP ten goede komen, zodat de waarde van het door haar aangehangen theocratisch denken aan kracht zal winnen, schrijft Van der Zwaag. Hij vervolgt: In de praktijk is er soms sprake van inconsistentie omdat de doordenking van de spanning tussen het theocratisch beginsel en de vrijheid van godsdienst en concretisering van principiële beleidslijnen veelal afwezig blijft. En elders: De SGP zou er goed aan doen om duidelijker dan voorheen te omschrijven wat haar theocratische principes inhouden in de context van een samenleving die gekenmerkt is door pluralisme en de grondwettelijke gelijkstelling van godsdienst en levensbeschouwing. Verdere doordenking Van der Zwaag ziet bovendien het gevaar opdoemen dat de SGP op een tweesprong komt te staan, waarbij woordvoerders van beide groepen in feite de spanning tussen beginsel en praktijk wegredeneren. Binnen de SGP heb je altijd radicalen en rekkelijken gehad. Maar je hoort nu mensen die een pleidooi houden om de vooroorlogse woorden en stijl van de oude voormannen eenvoudig te herhalen. Die opvatting deel ik niet, want zo'n optreden sluit niet aan bij de politieke werkelijkheid. Je moet je beginselen zo verwoorden dat ze ook landen. Anderzijds is er een groep die de politiek wil laten opgaan in het praktische handwerk. Dat vind ik te gladjes. Dan is de spanning er ook af. We moeten om te beginnen erkennen dat er spanningen binnen onze eigen traditie bestaan. Die moeten we blootleggen en eerlijk met elkaar uitpraten. Vervolgens moeten we onze theocratische beginselen zo formuleren dat ze iets eigens houden voor de SGP, in onderscheid met RPF en GPV, waar de geestelijke vrijheid zo hoog in het vaandel staat. |