Apostolicum 16 april 1998

Ds. Korevaar: Eeuwig leven soms hier al genoten

Waar lam en leeuw
tezamen wonen

Door S. C. Bax
„Aan de lastering van Gods Naam zal in de eeuwige heerlijkheid een einde gekomen zijn. Ik denk heel concreet aan de steeds onbeschaamder manier waarop de Heere onteerd wordt. En alle wereldlijden, ook dat van de dieren, zal voorbij zijn. Lam en leeuw zullen vreedzaam samenwonen. Alles is dan gericht op het eren en prijzen van God”. Ds. C. A. Korevaar (1916) is sinds 1981 hervormd emeritus predikant. In pastoraat en prediking kwam het geloofsartikel over het eeuwige leven bij hem zeer regelmatig aan de orde.

„De troost van dit artikel is dat we het eeuwige leven gelóven als we ons zondaar-zijn inleven. Ik geloof het ook als ik het niet voel. Ik geloof het dwars door alles heen, vanwege het volbrachte werk van de opgestane Christus.

Het eeuwige leven neemt in beginsel hier al een aanvang. Waar wij soms –terecht– de nadruk leggen op het nimmer eindigende van de eeuwigheid, is de strekking van de Schrift ook dat het eeuwige leven zijn eigen kwaliteit heeft: het kent een ander begin en is anders van aard, omdat het uit God geboren is.

Het geloof in het eeuwige leven wordt soms hier al gesmaakt. Dan mag ik door genade ervaren dat dit eeuwige leven ook mijn deel is. Onze belijdenisgeschriften spreken daar zo schriftuurlijk over. Zondag 38 van de Heidelberger Catechismus zegt over het houden van de rustdag dat Gods Geest dan zo doorwerkt, dat de eeuwige sabbat in dit leven reeds aanvangt.

Dan is het een wonder als dit geloofsartikel gestalte mag krijgen in je leven: om te rusten van je boze werken. Dat geldt voor ieder christen, dat geldt mij ook als ambtsdrager. Dan hoop en bid je dat je deze overtuiging ook uit mag stralen.

Bede om echtheid
Die uitstraling mag geen demonstratie zijn, maar moet wel door anderen worden gezien. Het gaat dan niet om opgeklopte blijdschap van „blij, blij, mijn hartje is zo blij”. Maar het gaat ook niet om voorgewende ernst om de echtheid te bewijzen. Ik bid de Heere dan ook vaak of het echte blijdschap mag zijn. Het zijn werkelijk rijke momenten als je af en toe eens zo leeft dat je wel tabernakelen wilt bouwen om erin te blijven wonen. De echte beleving van het geloof kent twee kanten: „Ik zal met mijn ganse hart uw eer vermelden, Heer'” en: „'k Heb mijn tranen onder het klagen tot mijn spijze dag en nacht”.

Zo bepalen de psalmen ons bij een leven bij de Heere, waarbij het stuk der ellende niet heeft afgedaan als een gepasseerd station. De Heidelberger Catechismus spreekt over een klein beginsel der gehoorzaamheid, zelfs bij de allerheiligste. Dat troost, want ik ben dan niet de enige die het zo ervaart en gelooft.

Vreugde
In de preek mag, waar het gaat over het eeuwige leven, ook de vreugde doorstralen. Dat moet niet geforceerd. Toch kan die intense vreugde doorklinken, ook al verwachten we het niet. Soms mag je in je eigen leven of dat van anderen in heel moeilijke omstandigheden iets ervaren van het hemelleven. Dan verlang je niet terug naar die ziekte, dat ongeluk, dat groot verdriet, maar wel naar de toen genoten nabijheid van de Heere en daarín iets van het reeds aangebroken en komende eeuwige leven. Luther zei daarvan dat een christen zijn levensboek moet lezen als de joodse Bijbel: van achter naar voren.

Het gevaar dat op de loer ligt als het gaat om het eeuwige leven dat reeds nu een aanvang neemt, is dat we zo gemakkelijk vergeten dat het eeuwige leven meer omvat, breder is, dan mijn eigen zaligheid. Een ander gevaar is dat mensen denken dat ze hier en nu eigenhandig het Koninkrijk Gods kunnen opbouwen. Dat mislukt altijd.

Hemelleven
Maar de psalmist leert ons te zien op de lieflijkheden van het zalig hemelleven. Dat heeft een aantal kanten. Ik vind het moeilijk daar een rang- of volgorde in aan te geven. Het eeuwige leven met de Heere betekent evenwel in iedere gelovige dat het lijden, lichamelijk, geestelijk en psychisch, voorbij zal zijn. Maar dan zullen we ook niet meer zondigen tegen een heilig God. Want bij de voorsmaak die we soms mogen genieten, gaat het nog maar om een klein beginsel. Juist ook als je de Heere hebt leren kennen, besef je dat er zo bitter weinig van terechtkomt.

In de hemel zullen we God pas eren zoals Hij geëerd moet worden. Dan komt echt heel diep het Soli Deo Gloria tot zijn recht: Hem alleen de eer! Wij zijn zo vaak van onszelf vervuld. Dat gevaar ligt zeker ook op de loer als je preken mag. Er zijn wel eens van die momenten dat je op de preekstoel ervaart dat er geestelijk contact is met de kerkgangers. Dan proef je iets van die gemeenschap der heiligen en van het spreken van een heilig God. Maar hoe snel bekruipt je dan vaak niet de gedachte dat ze zo goed naar míj luisterden. Het geloof in het eeuwige leven heeft voor mij persoonlijk ook het brandend vooruitzicht om de Heere te dienen zonder bijbedoelingen.

Op maat
Ik ervaar het zo, dat de Heere het op maat mengt, om zijn dienstknechten niet al te mismoedig te maken en om ze ook niet naast hun schoenen te laten lopen. In de hemel zal de Heere op de juiste wijze lofgezongen worden en alle eer gericht zijn op een drie-enig God.

Het eeuwige leven zal vol verwondering zijn. Een legende over Augustinus zegt dat hij de hemel binnentrad, maar vol ontzag op de drempel bleef staan. Een volgeling uit zijn orde werd twee eeuwen later ook thuisgehaald en zag Augustinus nog steeds op de drempel staan. Hij had daar al die tijd gestaan. Augustinus zag zijn verbazing en zei dat bij het binnentreden van de hemel er zo veel te bewonderen was. „Maar nu zullen wij verdergaan naar de troon van het Lam om te aanbidden”.

Dat sluit aan bij wat Paulus stamelde over een heerlijkheid die zo groot is, dat geen oog ze ooit aanschouwd heeft. En onze menselijke woorden zijn te klein, te beperkt om er ook maar iets over te zeggen.

Onthulling
Bavinck zegt in zijn dogmatiek dat we iets zullen verstaan in de eeuwigheid, dat het raadsel onthuld wordt. In de dogmatiek van Van Genderen en Velema wordt dat ontkend. Toch geloof ik dat in dat ontsluierende ook de Heere grootgemaakt zal worden. Om daarin Zijn wijsheid te erkennen.

Het heeft iets onthullends, zoals de magnolia die in het voorjaar langzaam haar donkere knop opent tot een prachtige bloem. Die onthulling zal iets hebben van de verwondering: „Heere, wat hebt U dat oneindig goed gedaan”. Dan zal er ook de verwondering zijn over wat Zondag 10 van de Heidelberger belijdt, namelijk dat ons dingen overkomen niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand. Als we door genade geleerd hebben in tegenspoed geduldig te zijn, dan zullen we in de hemel erkennen dat het ten volle Zijn vaderhand was. Wat in geloof hier op aarde aanvaard is, zal dan onthuld worden en dan zullen we Zijn wijsheid erkennen, tot eer van God.

Gouden uren
In de hemel is er ook het volledig genieten van de gemeenschap met de Heere, dat hier in beginsel een aanvang neemt. Wij spreken uit ondervinding van gouden uren die kort duren. Of we zeggen dat het zo genoten en zo weer toegesloten is. Ik kwam dat wel tegen bij het gezelschapsleven, dat soms een geweldige warmte uitstraalde en getuigde van een diep geestelijk leven. Soms hoorde je ook dat die mensen de woorden van elkaar herhaalden. En ik weet ook dat mensen de zoete smaak van het hemelleven als een werkelijk zoet in de mond proefden.

Tegenover dat gevoel zetten de Twaalf Artikelen heel duidelijk het gelóóf in het eeuwig zalig hemelleven. Het gevoel is zowel tijdelijk als bedrieglijk. Artikel 12 spreekt uit dat ik het eeuwige leven geloof, óók als ik het niet voel. Na de wederopstanding van het lichaam zal het eeuwig leven in de volle breedte gestalte krijgen, als Jezus Christus alles is in allen. Dat wordt van onze kant in de geloofsbeleving vaak onderbelicht.

Aan de kant
Tegelijk is de ernst van dit geloofsartikel dat als je de Heere Jezus niet hebt leren kennen in dit leven als je Verlosser en als je niet met God verzoend bent, je aan de kant staat als Hij wederkomt. Het artikel doet vragen hoe ik persoonlijk tegenover Hem sta. Met grote ernst spreekt artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis daarover. Enerzijds is er dan sprake van een verschrikkelijk oordeel. Anderzijds spreekt Guido de Brès over een heerlijkheid „als het hart eens mensen nimmermeer zou kunnen bedenken. Daarom verwachten wij die grote dag ook met een groot verlangen”.

Het geloofsartikel waarin het geloof in het eeuwige leven wordt uitgesproken, weerspiegelt iets van de komende beleving dat God alles in allen is. Hij is groot. Hij is goed. Daarom heeft de Heere in Lukas 21 een prachtig vooruitzicht gegeven. Deze evangelist beschrijft dan de rampen, de krachten der hemelen die het aardrijk zullen overkomen. Dan komt de Zoon des mensen in een wolk met grote kracht en heerlijkheid.

Als dat begint, moeten we omhoogzien, de hoofden opwaarts heffende, omdat onze verlossing nabij is. Alle drie onze gereformeerde belijdenisgeschriften wijzen op de troost daarvan en op het vooruitzicht. Het klassieke avondmaalsformulier roept ook op om onze harten opwaarts in de hemel te verheffen, waar Jezus Christus onze Voorspraak is.

Andere dimensie
Het eeuwige leven is tegelijk van een en zo andere dimensie dan wij kunnen begrijpen, dat heel veel van onze beperkte, menselijke vragen niet beantwoord zullen worden. Ons bevattingsvermogen is daarvoor veel te klein, te aards. Het hemelleven straalt iets uit van de grootheid en majesteit van God. Dan spreken we niet over God als partner. Dat geeft het gevaar van het 'bijna amicale'. Ook in de preek spreek je over de Heilige en niet over je 'vriendje'.

Hij is het Die ons Zijne vriendschap biedt. Maar dan zal er slechts verwondering zijn dat Hij Zich in Zijn overweldigende goedheid en genade heeft willen neerbuigen en mij, de grootste der zondaren, in genade heeft willen aannemen.

Openbaring 4 verhaalt ons het hemels troongezicht. De 24 ouderlingen vielen voor Hem neer en kwamen pas toen tot volmaakte aanbidding. Ze wierpen hun kroon voor de troon en riepen uit: „Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht”.

Dat belijden we, door te gelóven, in een eeuwig leven”.