Wederopstanding is versiersel voor levende rankenPasen en het belang van artikel elfDoor J. van 't Hul Het kerkhof. Dat is: buiten de legerplaats. Hier, zeggen ze, is de dood heer en meester. De dood, die scheiding maakt tussen lichaam en ziel, die banden verscheurt tussen ziel en ziel. Alle vlees is gras. Hier ligt de mens, als een vermorzelde bloem, geknakt in haar steel, vergaan in haar schoonheid. Hier heerst vernedering en schande. Maar voor Gods kinderen komt eens aan de schande een einde, zegt ds.
J.W. Verweij, predikant van de gereformeerde gemeente te Geldermalsen. Want wij geloven de wederopstanding des vleses. In artikel 11 wordt uitsluitend gesproken van een wederopstanding ten leven. Maar geen dominee kan er omheen dat er wel sprake is van twee wegen, van twee eindbestemmingen. Een opstanding ten leven en een opstanding ten oordeel. Voetius is daar in zijn catechismusverklaring heel duidelijk over. Aan de ene kant, zegt Voetius, is daar het eeuwige verderf, waar de ziel eeuwig verschrikt wordt door de volle openbaring van Gods toorn over de zonden. Aan de andere zijde mogen we ook voluit spreken van de volle vrede die gesmaakt wordt, door de vergeving der zonden, in het bloed van het Lam. In artikel 11 blijft de gedachte aan de wederopstanding ten oordeel achterwege. Het gaat hier over de levende ranken. In Zondag 20 van de catechismus is de bekende drieslag verwoord: Ik geloof de vergeving der zonden, wederopstanding des vleses, en een eeuwig leven. Dat zijn de weldaden die God, in Christus, door de Heilige Geest, niet alleen in dit leven, maar ook na dit leven, ons deelachtig maakt. De gereformeerde vaderen noemden deze drie artikelen de weldaden en de versierselen aan de gemeente Gods geschonken. Dat is schitterend gezegd! Ook in de wederopstanding des vleses wordt de bruid versierd met de mantel der gerechtigheid en met de klederen des heils. De hoop van Gods Kerk reikt niet alleen tot aan het graf, maar reikt over het graf heen. En de zaligheid geldt niet alleen de ziel, die van stonde aan wordt opgenomen tot Christus, haar Hoofd, maar zal zich straks uitstrekken tot lichaam en ziel beide, om eeuwig Hem te mogen prijzen. Zo verlangen de zielen die nu nog onder het altaar zijn, naar de dag van de wederkomst van Christus. Zo worden zij deelgenoot van de weldaden die God, om niet, uit genade, door het geloof schenkt. Olevianus Olevianus verbindt aan het artikel van de wederopstanding des levens de gemeenschap der heiligen. Het geloof in de opstanding van onze lichamen geeft onderlinge vereniging. Dat betekent dat Gods kinderen onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Als je om je heen kijkt, denk je soms dat het tegendeel waar is. Het is net zoals in een gezin. Mijn moeder zei altijd: Mét elkaar deugen ze niet en zónder elkaar kunnen ze niet. Gods kinderen vliegen elkaar wel eens in de haren, maar als een buitenstaander ze te na komt, dan zeggen ze: Ho, blijf af, dat is mijn broer. Natuurlijke liefde verbindt, maar geestelijke liefde verbindt nog veel meer, volmaakt in Hem. Dan kun je door de genade van de geheel enige Hogepriester nog wel eens zeggen: Laten we maar kijken naar wat ons samenbindt. Dat is een heilgeheim, dat de Kerk juist in onze dagen veel meer zou moeten leren. Ik hoop de dag nog te mogen beleven dat zij die zondags onder dezelfde waarheid zitten, elkaar in broederlijke liefde de hand zullen reiken. Openbaring In artikel 11 is de gelovige christen aan het woord, iemand die de belofte van de wederopstanding des vleses niet in zijn zak gestoken heeft, maar deze in het geloof heeft mogen ontvangen. Johannes had er veel van gezien, ook van de opstanding van zijn lichaam. Desondanks zegt hij: Het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Johannes wist het ten diepste ook niet. Wij kunnen over de staat der heerlijkheid alleen maar wat stamelen, alleen maar datgene wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard. En daarom is dat precies genoeg. De wederopstanding des vleses is een grote troost. Hier is het uitnemendste van alles slechts moeite en verdriet, met al het goede wat God ons nog gelaten heeft. De opstellers van de Heidelberger Catechismus kenden die troost. Zij vragen in Zondag 22: Wat troost geeft u de opstanding des vleses? Troost! Dat is wel opmerkelijk, want het gaat hier over zaken die met dood en graf te maken hebben. Op het moment dat wij het leven om eigen schuld kwijtraakten, had God al van eeuwigheid een verbond gemaakt om ons dat leven terug te geven. Hoe staat dat er? Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve... Daar heb je de korte samenvatting van artikel 11. Overschot De opstanding van het vlees bestrijdt iedere gedachte dat het menselijk lichaam minderwaardig zou zijn. De dopersen leren bijvoorbeeld dat de ziel gekerkerd is in de gevangenis van het lichaam. Daar spreken ze over het lichaam als over een madenzak. Maar de mens is schepsel Gods en ziel en lichaam zijn een eenheid. Prof. G. Wisse vond dat je dientengevolge niet over het stoffelijk overschot mocht spreken. Hij had het liever over het zielloze lichaam. Maar stoffelijk overschot is daarmee nog niet onbijbels. In die uitdrukking gaat tot vervulling: Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren. We zijn uit stof verrezen en keren tot het stof van de aarde weder. Gods kind echter heeft een geheiligd graf en zijn stof zal eenmaal opstaan in de volkomenheid zoals het eenmaal geweest. Ik vroeg het vorige week nog op catechisatie: Jongens, als iemands arm is geamputeerd en hij gaat zonder die arm het graf in, hoe zal dat dan zijn op de jongste dag? Precies, hij zal mét die geamputeerde arm verrijzen. Woonstede Gods Zulke dingen moeten ons beschroomd maken om bij een begrafenis al te achteloos over het gestorven lichaam te spreken, alsof dat er niet meer toe doet. Het menselijk lichaam is een tempel des Geestes, voor Zijn kinderen woonstede Gods. Ons lichaam rust in de schoot der aarde, tot aan de morgen der opstanding. Bij het sterven gaat de ziel van stonde aan naar zijn eeuwig huis. In de vereniging van ziel en lichaam, op de jongste dag, dus bij de wederopstanding des vleses, gaat de gelukzaligheid in haar volkomenheid in. We mogen niet het beeld oproepen alsof het lichaam de mindere zou zijn van de ziel, alsof er een soort vijandige relatie tussen die beide zou bestaan. De mens is vlees en geest. Wel is waar dat het vlees van de oude mens de grootste vijand van zijn eigen zaligheid is. Dat vlees onderwerpt zich der wet Gods niet, want dat kán het ook niet. Oude bedeling In het Nieuwe Testament ontsproot de verwachting van de wederopstanding uit de opstanding van de Heere Jezus, als de eerstgeborene uit de doden. Maar dat geldt ook het Oude Testament. Denk maar aan de oudtestamentische Job: En als zij na mijn huid dit (het stof) doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Mét de discipelen en mét al Gods kinderen wist Job: Na dit leven en na de dood is het leven mij bereid. Dat gold de mensen in de oude bedeling en de mensen in de nieuwe bedeling. Alleen, Paulus kon het zeggen: De zaligheid ligt ons nader, is ons nader verklaard. De kennis van de opstanding des vleses lag in het Oude Testament in de knop verklaard, als een roos die nog niet was opengebloeid. Die roos is in het Nieuwe Testament in de volle heerlijkheid opengegaan. Paulus zegt in 1 Korinthe 15 vers 13: En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt. Hij zegt eigenlijk: Wie artikel 11 loochent, loochent de gehele geloofsleer. De opstanding van Christus is het fundament van de zaligheid van Zijn Kerk en het fundament van de wederopstanding des vleses. Zijn opstanding is de bron van de levendmaking, de grond van de rechtvaardigmaking en de toezegging van de heerlijkmaking. In en met Hem zal de Kerk opstaan uit de dood. Hij is de eerstgeborene uit de doden, de eerst ontslapene, het Hoofd van Zijn gemeente. Daarin ligt de goddelijke orde. Hij is naar de hemel gevaren in de toezeggingen: Vader, ze waren Uwe, Gij hebt ze Mij gegeven. Hij heeft ze losgekocht van de macht de zonde, van de macht van de dood, van de macht van het verderf. Maar, ook de discipelen verstonden er aanvankelijk weinig van. Na dezen zouden ze het verstaan. Kuitert Er een onlosmakelijke samenhang tussen artikel 11 en Pasen. Als het geen Pasen geweest was, had dit artikel over de opstanding des vleses nooit kunnen bestaan. Zijn opstanding is het fundament van onze opstanding. Wie, zoals prof. F. O. van Gennep enige jaren geleden, de lichamelijke opstanding van de Heere Jezus loochent, zet alles op losse schroeven, ontdoet heel Gods Woord van zijn grondslag. Prof. H. M. Kuitert begaat dezelfde dwaling. Hij zegt: De opstanding? Die heeft alleen maar in de gedachten van de discipelen plaatsgevonden. Waar praten we eigenlijk over? Van Ruler zegt echter: Als Christus niet is opgestaan, is heel de apostolische prediking zo leeg als een loos beukennootje. Als je Pasen ontkent, zet dan maar direct álles buiten de deur. Zet dan ook de Hemelvaart maar buiten de deur. Want wat staat er in Zondag 18? Dit: Wat nut ons de hemelvaart van Christus? (...) Ten andere, dat wij ons vlees in de hemel tot een zeker pand hebben. Het gaat Paulus in 1 Korinthe 15 niet om de handhaving van de menselijke existentie, niet om het handhaven van de menselijke persoonlijkheid. Het gaat hem erom dat er aan Gods recht voldaan was, dat de Zoon van Vaders liefde genoeg gedaan had in het offer op Golgotha, dat er voldoening had plaatsgevonden door verzoening. Want ook in Korinthe waren er al mensen die de lichamelijke opstanding van Jezus loochenden. Paulus zegt eigenlijk: Als jullie, Korinthiërs, gelijk zouden hebben, dan zou mijn prediking ijdel zijn geweest. Maar jullie hebben geen gelijk, want Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften. En Hij is ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezíén! Herschepping Wij geloven de wederopstanding des vleses. Wát er precies op zal staan, is naar de Schrift niet onduidelijk. Dat is het lichaam dat de mens bij zijn geboorte van God heeft ontvangen. Hetzelfde lichaam. Alleen zal het dan wel een verheerlijkt lichaam zijn, vernieuwd en herschapen. Geen lichaam waaraan de gebreken van de zonde zichtbaar zullen zijn. Geen lichaam dat geneigd is tot alle kwaad. Wij worden gezaaid in verderfelijkheid, maar worden opgewekt in onverderfelijkheid; wij worden gezaaid in oneer, maar worden opgewekt in eer; wij worden gezaaid in zwakheid, maar worden opgewekt in kracht. Zoals het Hoofd is, zo zullen ook Zijn kinderen zijn. O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk. Drie-enig God, U zij al de eer. Wij geloven de wederopstanding des vleses. Maar uiteindelijk geloven we iets dat veel hoger reikt. Wij geloven in Hem Die wederkomt op de wolken des hemels. Dat is altijd het gevaar van de Kerk, dat ze de weldaden losmaakt van de Weldoener, dat het ons om de beloften te doen is in plaats van om de Belover. De Kerk leeft veel beneden haar stand. Er zijn wel eens momenten dat ze over dood en graf heen mogen zien, maar wie leeft er nog bij de gelovige wetenschap dat zijn vlees eenmaal zal opstaan en met zijn ziel verenigd zal worden? Toch, die dag komt. Mijn hart én mijn vlees roepen uit tot de levende God. Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus, onze Heere. |
|