Apologeten van de twintigste eeuw 3 maart 1998

J. H. Bavinck: Wij zijn geen postbestellers, maar ambassadeurs

Een apologeet met een missie

Door dr. P. J. Visser
BERGAMBACHT – Johan Herman Bavinck, de eerste gereformeerde zendingstheoloog in Nederland, werd gedreven door één hartstocht: nagaan hoe de religieuze mens op overtuigende wijze benaderd kan worden met de boodschap van het Evangelie. Zoekend en tastend kwam hij tot een eigen ontwerp. Een ontwerp dat helemaal aansluit bij de gereformeerde traditie maar dat tegelijk zo'n oorspronkelijk karakter heeft dat J. Verkuyl hem een “moderne klassieker” noemde.

Zending betekent per definitie een ontmoeting van Evangelie en religie. Derhalve is de vraag onontkoombaar hoe het religieuze besef, dat allerwegen aanwezig is, gewaardeerd moet worden (Inleiding Zendingswet, pag. 18, 19). Heeft ieder 'geloof' zijn eigen heilswaarde en is missionaire ontmoeting een uitwisselen van gedachten tot wederzijdse verrijking? Is het religieuze besef een opstap naar het Evangelie, zodat men in de missionaire ontmoeting van een halve waarheid tot de volle waarheid leidt? Of is niet-christelijke religie een leugen en gaat het in de ontmoeting om een radicale breuk?

Bavinck betoogt het laatste. En legt zorgvuldig uit waarom. In een originele verbinding van theologie en psychologie.

Religie als rebellie
Op de vraag wat religie is, kan alleen de Schrift antwoord geven: „Van nu af aan kunnen wij alleen theologisch spreken. Dat betekent dat wij moeten luisteren naar God” (”Religieus besef en christelijk geloof”, pag. 110). Uiteraard is dit een vooronderstelling, maar zij is objectiever dan elke andere –en niemand kan zonder!–, omdat zij minder is dan een overtuiging van Hogerhand. Op grond van de Schrift (waarbij Romeinen 1:18 en verder de belangrijkste leidraad is) stelt Bavinck dat de mens als schepsel van God altijd in een Ik-gij-verhouding staat. God laat de mens niet los. In Christus is dat openbaar geworden.

Via de sprakeloze spraak van de schepping, in de (levens)geschiedenis en door het geweten zijn er steeds momenten waarop God iets van Zichzelf manifesteert. Bavinck vat deze algemene openbaring niet op in traditionele zin, als een mededeling van waarheden die de mens van nature doorziet. Nee, het is als openbaring een existentieel en dynamisch gebeuren, waar de mens niet omheen kan omdat Gods Geest er verborgen in werkzaam is. Ongezocht en ongewild lopen we tegen de werkelijkheid van de Ander op.

De mens, van nature rebel, kan alleen als zodanig reageren: op het moment dat hij iets van God verneemt, houdt hij de waarheid in ongerechtigheid ten onder (Romeinen 1:18). Dit is een bekend psychologisch verschijnsel. Wat een mens niet wil zien, onderdrukt hij als vanzelf en op hetzelfde moment. Wat verdrongen is, is niet weg. In de psychologie wordt het verdringen dan ook altijd gevolgd door het vervangen: een mens maakt zijn eigen verhaal. Dit proces beschrijft ook Romeinen 1:25: mensen vervangen de waarheid door de leugen. Mensen geven een eigen interpretatie, scheppen zich een religie waarin de rebellie verborgen zit. In de oosterse mystiek (waarvan New Age een afgeleide is) maakt men God tot een kracht waarmee men zich vereenzelvigen kan (de oerzonde!). In allerlei moraalreligie wordt God in principe tot je tegenstander gedegradeerd (de vijandschap ten top!) bij Wie je door goed te doen in de gunst kunt komen of Die je door cultische handelingen kunt manipuleren. Wij komen deze structuren tegen in bestaande religies als gestolde antwoorden, in het ijle religieuze besef van een postchristelijke wereld... en tot in het christelijke geloof toe!

Ook het atheïsme is een product van dit verdringings- en vervangingsproces en derhalve –hoe paradoxaal het ook klinkt– een religieus antwoord (pag. 174). De radicale ontkenning van God vraagt echter toch om een (psychologisch onontkoombare) invulling van de ontstane leegte: met een religieuze hartstocht geeft men zich over aan idealen, sport, genot. Zonder dat verliest een mens de zin van zijn bestaan...

De kunst van het overtuigen
Bavinck wil zowel theologisch als psychologisch verantwoord de mens confronteren met de boodschap van het Evangelie. „Wij zijn geen postbestellers... wij zijn ambassadeurs (gezanten), zaakgelastigden die met zorgvuldigheid Christus' zaak moeten behartigen bij mensen”. Bavinck trekt drie hoofdlijnen (vergelijk “Inleiding zendingswet”, pag. 130 e.v.): 1. Wij moeten de ander echt zien, in de zin van doorzien. Zoals Jezus aanzag en dwars door alle vermommingen heenkeek. De diepste intenties moeten wij al zoekend en tastend onderkennen: wat doet de mens met God en waarom doet hij dat? 2. Een liefdevolle tegemoetkoming is essentieel, in „waarachtig besef van onze gemeenschappelijke schuld door God” en in het „oprecht verlangen in Christus om met die mens te doen, wat Hij met mij gedaan heeft”. 3. Het doel is de ontmoeting waarin het woord van God richtend en bevrijdend doorwerkt.

Bavinck heeft dit breed uitgewerkt onder de naam elenctiek, afkomstig van het Griekse woord elenchein (overtuigen), waarin het positief missionaire aspect van de apologetiek wordt benadrukt.

Het overtuigen ligt niet in de rationele maar in de religieus-ethische sfeer. Dwalingen in de religies zijn geen ontsporingen van de rede, die door middel van wijsgerige redeneringen kunnen worden rechtgezet. Achter de dwaasheid zit de opstand tegen God, zit het rebelse hart. Hoewel de profeten „in hun elenctisch aangrijpen van de afgoderij zo nu en dan gebruik maken van een verstandelijk betoog”, was de speerpunt van hun betoog altijd profetisch ontmaskerend. Kortom: de rede kan hulpdiensten bewijzen, maar nooit de doorslag geven.

Bavinck wil in de ontmoeting vastknopen aan het gevoerde gesprek tussen God en mens en appelleren aan diens existentiële onzekerheid. Als er al zoiets als een aangrijpingspunt is in de mens, ligt deze veeleer in de “psychè” dan in de “ratio”.

Gaandeweg moet duidelijk worden dat in allerlei religieus streven „opstand tegen de enige ware God, (...) zelfvergoddelijking, een neerhalen van God naar de wereld en een huiveringwekkende poging om God aan zich dienstbaar te maken”, verborgen lag. Het kruis, als climax van deze menselijke vijandschap en als bevrijdende openbaring van Gods verzoenende liefde, zal hierbij centraal staan.

De Heilige Geest is ten diepste subject van het overtuigen. „De Heilige Geest schept zelf het standpunt, Hij roept in de mens wakker dat diep verscholen besef van schuld”. Bavinck stelt met klem dat wij in deze ontmoeting niet boven de ander mogen staan, maar altijd naast de ander moeten gaan staan. Hoe meer men „de diepste roerselen, die achter heel veel dwaze en kinderlijke redeneringen verscholen zijn”, leert kennen, des te meer herkennen wij onszelf. Op een gelijke wijze waren (en zijn) wij bezig „voor God weg te vluchten en Hem opzij te dringen”, zij het veel geraffineerder. Hier ontstaat de echte dialoog en wordt zij tot een trialoog (J. Verkuyl) waarin Heilige Geest ons samen overtuigt van dezelfde zonde en genade.

Niet voorbij
Bavinck was zich bewust van de toenemende secularisatie en het afbrokkelen van religieuze kaders, waardoor de elenctische ontmoeting behoorlijk bemoeilijkt zou worden. Hiertegenover benadrukte hij evenwel dat er ook op de bodem van het geseculariseerde hart meer verdrongen waarheid lag dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Vroeg of laat kon die weer met kracht omhoog komen. Bovendien geloofde hij dat de mens uiteindelijk het gesprek met God niet blijvend kan ontwijken. Krijgt hij vandaag de dag geen gelijk? In het licht van dit nimmer eindigende gesprek tussen God en mens worden kerk en zending geroepen tot een blijvend getuigenis opdat het gesprek tot een goed einde komt. Bavinck kan ons hierbij nog steeds van dienst zijn...