Theologenblog: Hoe zing je nu Psalm 91?
„Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.” Deze woorden uit Psalm 91 (vers 1, Herziene Statenvertaling) hebben de eeuwen door mensen bemoedigd. Ze werden de afgelopen weken gedeeld op sociale media en via Whatsapp. Ze staan afgedrukt op rouwkaarten, omdat de overledene zich bij God geborgen wist. Veel mooie liederen zijn geïnspireerd door deze Psalm.
Zelf heb ik vaak de toonzetting voor koor en gemeente van Dirk Zwart gezongen, met de onberijmde tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling. Het repeteren en uitvoeren hiervan heeft de tekst voor mij dichtbij gebracht. Elk woord neem je op de lippen en breng je naar de mensen tegenover je in de kerk. Bovendien zing je heel de Psalm en krijg je niet de gelegenheid onderdelen van de tekst van je af te duwen. Dat riep bij mij vaak vragen op: is het niet naïef, wat ik de mensen toezing?
De dichter ervaart Gods bescherming tegen heel concrete dreigingen. Er vliegen pijlen, de pest waart rond, de plaag slaat toe. Maar: „Al vallen er duizend aan je linkerzijde / en tienduizend aan je rechterhand / jou zal niets overkomen.” Levensbedreigend gevaar was in de wereld van het Oude Testament alomtegenwoordig, in de vorm van struikroversbenden, epidemieën, adders onder het gras en schorpioenen in bed. Voor mij, als gezonde dertiger in Nederland, leek zulk gevaar altijd meer iets van vroeger en elders, maar nu waart er ook in Nederland een pest rond die slachtoffers maakt zonder dat we er controle over hebben. Wat wil het dan zeggen als God mensen toezegt dat hen niets zal overkomen?
Het cruciale verschil lijkt me te liggen in het onderscheid tussen ”toezegging” en ”garantie”. Juist in een wereld waarin er geen garanties zijn, hebben mensen die toezegging nodig. Dat God met ons gaat, geeft ademruimte en levenslicht en helpt de wereld open tegemoet te treden, ook al weten we dat het gevaar ons kan treffen. Uit opgravingen blijkt dat Joden de woorden uit Psalm 91 soms bij zich droegen als amulet tegen kwade krachten. Dat kun je negatief duiden als magie, maar ook positief als tastbare herinnering aan Gods toezegging, die kracht geeft om te leven te midden van dodelijk gevaar.
De dreiging van Covid-19 brengt de realiteit van een wereld zonder garanties dichtbij, zeker voor de ”risicogroep”. Voor andere delen van de wereld is die realiteit al lang springlevend. Als hier de paracetamol opeens is uitverkocht en er een tekort aan testen en mondkapjes dreigt, hoe moet het dan zijn om te leven in Iran, zwaar getroffen door corona en bovendien al jaren gebukt onder economische sancties en een nietsontziend regime? Of in Kenia, Ethiopië en Somalië, waar een sprinkhanenplaag de voedselvoorziening op „een niet eerder voorgekomen schaal” bedreigt?
In dit licht is de toezegging van Gods concrete redding verre van naïef. Het „jou zal niets overkomen” uit Psalm 91 is vergelijkbaar met de zegen aan het einde van een kerkdienst: daarmee kun je in vertrouwen op Gods bijstand het alledaagse leven in, zonder dat het garanties biedt. In de versie van Dirk Zwart keren de woorden van vers 2 – „mijn God, op U vertrouw ik” – een aantal keer terug als refrein van de gemeente. De melodie van dat refrein is krachtig, maar eindigt op een hoge noot, waardoor mijn stem vaak breekt juist bij het woord „ik.” Dat treft de kern: ons vertrouwen is zelden ongebroken, maar zonder Gods toezegging kunnen we niet.
Arco den Heijer is promovendus Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit Kampen. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.