Spreidingswet vergt vooral zorgvuldigheid
Er gaat bijna geen week voorbij of de media melden dat het staatssecretaris Van der Burg weer niet is gelukt overeenstemming te bereiken met de coalitie van VVD, D66, CDA en ChristenUnie over de zogenaamde spreidingswet.
Dit instrument moet voorzien in een wettelijke taak voor gemeenten om locaties beschikbaar te stellen voor de opvang van asielzoekers, evenwichtig verspreid over het land.
Overbodig is zo’n wet niet. De lasten van de asielopvang drukken momenteel te zwaar op de schouders van te weinig gemeenten, zo lieten meerdere onderzoeken van onder meer de Volkskrant en RTL recent zien. Qua rechtvaardigheid, redelijkheid en billijkheid kan er hier en daar dus best een tandje bij, al doet de stroefheid waarmee de onderhandelingen over de wet verlopen, vermoeden dat niet elke partij die is betrokken bij de onderhandelingen dat zo ziet. Dat roept de vraag op: wie is hier de dwarsligger?
De VVD, concludeerden linkse partijen zoals PvdA, GroenLinks en SP vorige week met grote eensgezindheid in een asieldebat. Die partij zou niet willen dat zo’n wet in de hand van het Rijk een al te gemakkelijk inzetbaar dwangmiddel wordt. Dat moge zo zijn, maar duidelijk is dat Van der Burg ook bij gemeenten, zijn voornaamste onderhandelingspartners, veel weerstand moet overwinnen. Dat is begrijpelijk. Bij de vorige vluchtelingencrisis in 2015 draaiden zij ook op voor de crisisnoodopvang, maar van veel van de destijds beloofde „multi-inzetbare opvangplekken”, waarbij het Rijk het voortouw zou nemen, kwam niets terecht.
Moet de Tweede Kamer Van der Burg dan wel zo opzichtig aanmanen tot spoed? Gemeenten hebben immers reden om te vrezen dat het, nadat zij hebben ingestemd met de spreidingswet, straks weer zo zal gaan als in 2015.
Weliswaar valt in alle Kamerbrieven die Van der Burg tot dusver over de wet verstuurde te lezen dat een gezamenlijke besluitvorming over het vinden van opvanglocaties ook na het van kracht worden van de wet het uitgangspunt blijft. Bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor het asieldossier hebben echter weinig te winnen bij constructief overleg met gemeenten. Voor hen geldt juist vaak: hoe tijdrovender, hoe slechter. Al hun aandacht wordt opgeslokt door de wachttijden bij de IND, de overlast van de zogenaamde veiligelanders en het falende terugzetbeleid.
Stuk voor stuk betreft het kwesties die de Kamer graag mag opblazen tot grote proporties en waar zij een bewindsman graag met spoed voor naar de Kamer roept.
Er zou dan ook heel wat gewonnen zijn als diezelfde Kamer –de oppositie voorop– het asieldossier eindelijk eens van die hijgerigheid zou ontdoen en Van der Burg nog even respijt geeft om er samen met gemeenten uit te komen. Dat vergroot de kans aanzienlijk dat de wet waarmee hij dadelijk op de proppen komt voldoende draagvlak biedt om ook uitvoerbaar te zijn. Geduld is een schone zaak, laat dat ook hier het motto zijn.