Ds. D. J. Budding: innig verbonden met geestelijke vrienden
Geestelijke vriendschappen lopen als een rode draad door het leven van ds. D. J. Budding (78). Twee van zijn hartsvrienden juichen al voor de troon van God. „Met beiden had ik een innig contact, al verschilden we erg van karakter. Maar dat hinderde ons niet. We voelden een liefdesband die van Boven kwam.”
”Verkocht”, staat met koeienletters op het bordje van de makelaar, voor in de tuin van het echtpaar Budding. Binnen staan de meeste zaken, op deze maandagmorgen in september, nog op hun plek. Toch verraadt ook hier een stapel verhuisdozen dat veranderingen op til zijn. „Binnenkort vertrekken we naar Waarder, waar ik veertien jaar predikant was”, licht ds. D. J. Budding, emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), toe. „Ik had gedacht dat dit huis, hier in Nunspeet, onze laatste aardse woning zou zijn. Maar na acht jaar loopt de weg toch anders. We gaan wat meer richting de kinderen. Ach ja, ik heb in mijn leven al heel wat af gezworven.”
Wie nu, kort voor de verhuizing van Gelderland naar Zuid-Holland, met ds. Budding terug wil blikken op zijn leven, heeft keuze genoeg. Zo’n gesprek kan gaan over de gemeenten die hij diende, over zijn betrokkenheid bij het Reformatorisch Dagblad, over zijn inzet voor de SGP, over de reizen die hij leidde of over de boeken die hij schreef. Daarover is echter al veel bekend. Dat geldt minder voor de diepe, langdurige vriendschappen die de hervormde predikant onderhield met zielsverwanten; noem het geestelijke vriendschappen. „Ja, die vormen zonder meer een rode draad in mijn levensgeschiedenis. Met sommige vrienden was mijn leven nauw vergroeid. En met een enkeling is dat nog steeds zo.”
Op wie doelt u?
„Ik had door genade drie heel goede vrienden, met wie ik veel optrok en ook geloofservaringen deelde of deel. Een van hen is Henk Bor, die vroeger lerend ouderling was van de christelijke gereformeerde kerk in Poederooijen en voorheen evangelist in Gent. Omdat hij nog leeft, wil ik over mijn vriendschap met hem niet veel zeggen. De andere twee zijn mij al door de dood ontvallen. Het zijn ds. L. H. Oosten, die in 2021 overleed, en ds. J. Veenendaal, die in 2010 is gestorven. Van beiden mocht ik de begrafenisdienst leiden.”
Dit waren niet alleen diepe, maar ook langdurige vriendschappen?
„Zeker. De oudste band had ik met ds. Veenendaal. In onze jeugd, in Driebergen, woonden we in dezelfde straat. Toch kenden we elkaar amper. Totdat de Heere in ons beider leven kwam. Bij mij gebeurde dat toen ik 17 jaar was. Toen is de liefde van God in mijn hart uitgestort en is er in mijn leven, plotseling en krachtig, een grote ommekeer gekomen.
Ik had daar niet om gevraagd en niet om gebeden. Eigenlijk had ik, door allerlei omstandigheden, een zekere aversie tegen het geloof. Maar dat werd anders op biddag 1962. Mijn moeder vroeg: Dik, ga je vanavond mee naar de kerk? Ik werd kwaad, had er niet eens aan gedacht dat het biddag was. Maar toen ik naar buiten liep, gebeurde er iets met me. Ik kreeg een onweerstaanbaar verlangen om naar de kerk te gaan, werd er innerlijk heen getrokken. En ik ging.
In de christelijke gereformeerde kerk van Driebergen, waar wij lid waren, preekte onze eigen predikant, ds. F. Bakker. Die avond heb ik elk woord van hem ingedronken. Ik kon dat gevoel toen geen naam geven. Maar achteraf zeg ik: De Heere heeft die dag mijn hart geopend. Diep in mijn binnenste voelde ik: dit is de waarheid, dit is wat ik nodig heb. Dat is het begin geworden van mijn geestelijk leven.
Het gevolg was wel dat ik al mijn vrienden kwijtraakte. Want daarna ging ik, omdat ik nu eenmaal geestelijke honger had, zaterdagavond steevast naar de kerk in Doorn, waar de oud gereformeerde ds. Du Marchie van Voorthuijsen preekte. „Ga toch mee”, zei ik tegen mijn makkers, „ik heb iets gevonden wat véél mooier is.” Maar dat deden ze niet.
Gelukkig kreeg ik wel nieuwe vrienden.”
Hoe ging dat in z’n werk?
„In diezelfde tijd gebeurde er met de latere ds. Veenendaal, die toen 16 was, óók een wonder. Weer op een andere wijze dan bij mij, hij was namelijk in die tijd voetbalfanaat, maar niet minder ingrijpend en radicaal. En we wisten dat niet van elkaar. Maar wat gebeurde? Ds. Bakker was een tegenstander van jeugdverenigingen, maar nodigde eens in de maand, op zondagavond, wel jongeren bij hem thuis uit. En zo kwam het dat Hans Veenendaal en ik op zeker moment, na zo’n bijeenkomst, samen naar huis liepen. En aan elkaar vertelden wat er met ons gebeurd was. Toen is er tussen ons een band ontstaan die op aarde tot het eind toe is gebleven en alleen maar is verdiept.”
Kerkelijk ging u beiden wel een andere weg.
„Zeker. Hij werd na verloop van tijd predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken en later in de Gereformeerde Gemeenten. Mijn weg werd anders geleid. Ik heb wel belijdenis gedaan in de CGK. Maar toen de Heere mij, toen ik al enige tijd assistent-accountant was, tot het ambt riep, maakte Hij mij vanaf het begin duidelijk dat ik in de Nederlandse Hervormde Kerk moest dienen.
Daar ben ik vervolgens nooit meer weggegaan, ook niet in de moeilijke periode rond 2004. Ja, ik weet het, ik heb daar een heel stellige mening over, die mij door sommigen ook wel is kwalijk genomen. Maar ik kan het toch niet anders zien dan dat wij het lichaam van Christus, Zijn bruid immers, nooit mogen scheuren.
Jezus Zelf kwam op aarde in de slechtste kerk die wij ons kunnen indenken. De Joden wierpen Hem uit de synagoge, kruisigden Hem. Zo moeten ook wij niet uit de kerk vertrekken maar ons liever, in overdrachtelijke zin, laten kruisigen.
Maar terug naar ds. Veenendaal: nee, dit soort dingen gaf tussen ons geen verwijdering. We hádden het er zelfs nooit over. We wisten van elkaar hoe de Heere ons geleid had en hadden daar het volste vertrouwen in. Daarin hebben wij een liefdesband gevoeld die uit God was, en die door eventuele verschillen van inzicht niet verbroken kon worden.
Want we waren best heel verschillend, in karakter maar ook wel in theologische ligging. En soms was er ook wel wat vuurwerk tussen ons. Meermaals heb ik van anderen gehoord dat zij niet konden begrijpen dat wij vrienden waren. Zo van: Hoe houden die twee het met elkaar uit?”
En? Het antwoord?
„Wat je zeker moet doen, is elkaar regelmatig zien. Wij planden elke zes weken een dag dat we elkaar opzochten. Daarna zetten we meteen een nieuwe afspraak in onze agenda’s. Ook gingen we als gezinnen soms met elkaar op vakantie.
Vriendschappen moet je onderhouden. Toen hij in Barendrecht stond en ik in Elspeet, hadden we elk een grote gemeente. Als je niet oppast, slokt het werk je op en ga je elkaar verwaarlozen.
Ook toen ik in de VS, in Grand Rapids, stond, hielden we contact. Toen mijn vrouw en ik eens voor enkele weken over waren en in een caravan in Ermelo bivakkeerden, zijn Hans en zijn vrouw nog een dag langs geweest. Samen hebben hij en ik toen een wandeling over de hei gemaakt, die ik nooit zal vergeten. We stemden zó met elkaar overeen in de dingen die het Koninkrijk van God aangaan, er was geen enkele dissonant. Later bleek dit ons afscheidsgesprek te zijn geweest. Hij is ziek geworden en in 2010 overleden. Ik zie het als de goede leiding van God dat we déze ontmoeting nog gekregen hebben.
Met de tekst „En de bedelaar stierf” heb ik hem mogen begraven en de rouwdienst mogen leiden. De Heere kwam daar in mijn beleving rijk in mee. Een ouderling van de Gereformeerde Gemeenten zei achteraf: „Deze begrafenis oversteeg alle kerkmuren.” Mooi is dat. Toch?”
Uw vriendschap met de vorig jaar overleden ds. Oosten was vergelijkbaar?
„Ja en nee. Ds. Oosten was weer een heel andere persoonlijkheid. Hem leerde ik pas later kennen, toen vanuit de SGP-kiesvereniging in Driebergen er een comité werd opgericht dat beoogde een reformatorische krant van de grond te tillen. In dat comité, waarin ds. Oosten, toen overigens nog geen predikant, de drijvende kracht was, zocht men een penningmeester. En zo kwamen ze bij mij uit.
Mijn vriendschap met Louis Oosten is langzamer gegroeid. Zij werd intenser toen wij beiden voor predikant studeerden, iets waarmee hij een paar jaar eerder begon dan ik. Enkele jaren achtereen kwam hij elke vrijdagavond, om zeven uur of halfacht, bij mij langs om mij te helpen met Grieks en Hebreeuws. Zo kreeg ik ook met hem een diepe band. Theologisch en qua visie op de kerk lagen wij sterk op één lijn.
Hij was veel begaafder dan ik, grondiger, bedachtzamer. Ik ben een flapuit, draag het hart op de tong. Ook voor óns beiden gold dat anderen zich er soms over verbaasden dat wij zo bevriend waren. Maar we konden nu eenmaal goed met elkaar overweg. Hij had veel humor en ik ben daar, als ik het zo mag zeggen, haha, ook niet geheel van gespeend.
Het gebeurde wel dat ik op zo’n vrijdagavond, als het al elf uur was –mijn vrouw en ik hadden een gezin met jonge kinderen, ik studeerde in een achterkamertje–, tegen hem zei: „Maar Louwietje, waar was je nu ook alweer voor gekomen? Je kwam hier toch om mij wat te leren?!” Dan kwam het wel voor dat het al twee uur was voor hij de deur achter zich dichttrok.”
Hoe onderhield u, later, het contact met hem?
„Onder meer door samen te reizen. We zijn er in al die jaren vaak samen op uit getrokken. Soms naar Duitsland, waar hij familiewortels had, een keer naar Rome, en vaak naar Schotland. Als je dan samen in de auto zit, praat je heel wat af.
Een van die reizen zal ik nooit vergeten. In de rouwdienst, toen ik mijn vriend vorig jaar mocht begraven met de woorden „Lazarus, onze vriend, slaapt”, heb ik die reis nog aangehaald. We waren met een groepje Nederlanders, ds. Van Vlastuin was er bijvoorbeeld ook bij, in Portree, op het eiland Skye, om daar bij de Free Presbyterians het avondmaal te vieren. De dienst begon pas om twaalf uur, maar wij hadden op een normale tijd ontbeten en zaten nog even bij elkaar. Ds. Oosten deed toen een gebed, waarin hij zo kennelijk en zo merkbaar opening kreeg aan de troon van Gods genade, dat ook wij hierin werden meegenomen, waardoor er een bijzondere gemeenschap was met de Heere en met elkaar.
Daarna kregen we een gesprek, dat eigenlijk alleen ging tussen ons drieën: ds. Oosten, ds. Veenendaal en mij. De anderen hebben wel geluisterd, maar zich er niet in gemengd. Er was toen zo’n tere gemeenschap, er kwam zo’n zegen in mee, onze harten werden geopend en wat de Heere ons had geschonken, werd vernieuwd en verlevendigd. Ik kan me niet herinneren dat ik eerder of later zoiets heb meegemaakt.”
Hoe kwam u daar eigenlijk terecht, in Schotland bij de Free Presbyterians?
„Ook daar had ik vrienden gekregen. Dat kwam zo. Toen ik in mijn jeugd tot verandering was gekomen, ging ik geld bijeenbrengen voor de Mbuma-Zending. De Schotse kerk boeide mij enorm, dus ik vroeg aan de redacteur van het Mbuma-blad of hij niet een Schot wist met wie ik kon corresponderen. Zo ontstond mijn vriendschap met een zeer eenvoudige, ongeleerde jongeman, Donny Morrison genaamd. Ik heb hem toen enkele malen opgezocht en was onder de indruk van zijn oprechte vroomheid. Als ik met hem, in de tuin van zijn moeder, in een caravan overnachtte, ging hij na de avondsluiting nog voor zichzelf lezen in de Bijbel of een stichtelijk boek. Nee, niet eventjes, maar úren. Via hem kreeg ik uiteindelijk toegang tot andere Free Presbyterians en ook tot hun avondmaalsvieringen. En via mij kregen ook andere Nederlanders daar een ingang.”
Uw geestelijke vriendschappen betroffen meestal personen die uit dezelfde, gereformeerde traditie kwamen als uzelf. Ging het ook weleens om mensen daarbuiten?
„Nee, niet in de zin van langdurige vriendschappen. Geestelijke herkenning ervoer ik daarentegen soms wel met mensen die niet uit onze traditie kwamen. Toen ik in Grand Rapids stond, bracht ik ruim twee jaar lang elke middag drie uur door in de gevangenis, op de afdeling waar zware criminelen achter slot en grendel zaten.
Ik herinner me levendig een gesprek met een zwarte jongen die ervan werd beschuldigd zijn overgrootmoeder te hebben vermoord. Hij ontkende, en ik kreeg al snel de overtuiging dat hij gelijk had. Ik vroeg hem: „Als je onschuldig bent, hoe houd je het hier dan vol? Elk etmaal 22 uur in zo’n klein celletje, en een paar uur in een naargeestige ruimte om wat te eten?” Hij antwoordde: „Pastor, ik heb zó veel kwaad gedaan tegen God, ik heb dit dubbel en dwars verdiend. Alleen: waar ze me voor aanklagen, heb ik niet gedaan.” Later is hij trouwens inderdaad vrijgesproken.
Kijk, dat zijn mooie getuigenissen. Net als een andere gevangene, die tot veertig jaar cel was veroordeeld. Ook hem vroeg ik hoe hij dit nu ervoer. Hij zei: „Pastor, het is wel erg, maar als dit in mijn leven niet was gebeurd, had ik u nooit ontmoet. Dan had ik geen veertig jaar cel gekregen, maar was ik voor eeuwig verloren geweest.””
Verlangt u ernaar uw vrienden in de hemel terug te zien?
Ds. Budding valt even stil, peinst en zegt dan: „Nee, dat kan ik zó niet zeggen. In de hemel is geen geestelijke vriendschap meer. Je zult daar de een niet boven de ander stellen. Je hebt van elkaar geen steun meer nodig. Daar is een volmaakte eenheid in Christus. Er is wel herkenning, maar je zult daar niet primair je man of je vrouw, je zoon of je dochter zien, maar samen zul je, in Christus, God drie-enig grootmaken. Nee, ik verlang er niet zozeer naar mijn vrienden terug te zien. Ik verlang ernaar de Heere te zien. Onlangs was dat verlangen bij mij nog zeer levendig. Op zo’n moment zeg ik met Job: Mijn nieren… verlangen zéér… in mijn schoot.”