Hoe gewone jongens beestmensen werden
Mensen zonder strafblad werden tijdens de oorlog opeens wreed en gewelddadig. Ze folterden gevangenen en schoten onschuldige mensen dood. Hoe kwam dat?
Paul van de Water zocht een antwoord op die vraag door het leven van 31 extreem gewelddadige collaborateurs te bestuderen. Het leidde tot een proefschrift van 535 pagina’s (”Collaboratie en geweld – Radicalisering en extremisme tijdens de Duitse bezetting van Nederland”, uitg. Omniboek, € 49,99), dat hij woensdagmiddag verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam. Opvallende uitkomst: geen van de mannen van wie Van de Water het leven onderzocht, had volgens hem in de oorlog nog een religieuze of andere levensbeschouwelijke overtuiging.
Vrouwen die met de Duitse bezetter heulden, hebben zich in Nederland niet systematisch schuldig gemaakt aan mishandeling, marteling, doodslag of moord, stelt de gepensioneerde hbo-docent onderwijskunde en informatica. „In andere landen en aan de kant van het Nederlandse verzet waren die vrouwen er wel.”
Geen van de 31 mannen die hij beschrijft, had zich voor de oorlog schuldig gemaakt aan geweldsdelicten. Toch ontwikkelden ze zich tijdens de oorlogsjaren in korte tijd tot radicale, extreem gewelddadige figuren, die gevreesd en gehaat werden. Hoe kwam dat? Wat dreef hen ertoe andere mensen leed aan te doen of schade toe te brengen? Waren het psychisch gestoorden of criminelen?
Van de Water wilde dat weten, al heel lang. Hij dook niet alleen de archieven in, maar probeerde ook nabestaanden van de daders te spreken te krijgen. Slechts een enkeling was bereid mee te werken.
Beestmens
Het proefschrift schetst een ontluisterend beeld van waar een mens toe komen kan. Over collaborateur Ludzerd Hoks zei de procureur-fiscaal tijdens de rechtszaak in 1947: „De man heeft zich aan zoveel misdaden schuldig gemaakt dat het bijna ongelooflijk is. Hij is in de ware zin des woords een beestmens – doch meer beest dan mens. Meer dan dertig personen zijn door hem de dood in gejaagd.”
De collaborateurs moesten het ‘vak’ wel leren. Zo sloeg Oomke Bouman –op eigen verzoek voor het eerst bij een verhoor aanwezig– een verzetsman alle tanden uit de mond. Daardoor kon de man niet meer praten, en dat was natuurlijk niet de bedoeling. Bouman werd weggestuurd en mocht ook bij volgende verhoren niet meer aanwezig zijn.
Miskend
Van de onderzochte handlangers van de vijandelijke overheerser voelden de meesten zich voor de oorlog niet maatschappelijk betrokken. Het merendeel was in nogal armoedige omstandigheden en zonder veel liefde opgegroeid. Ze voelden zich miskend. Ontevredenheid, het zoeken naar erkenning, opportunisme –eigenbelang voorop– en zucht naar avontuur kenmerkten de collaborateurs die zich ontwikkelden tot nietsontziende moordenaars en geweldplegers. Het nationaalsocialisme bood deze mensen hoop op een beter leven, op invloed en macht die ze nooit hadden gehad. Dan ging groepsdruk een rol spelen: om erkenning te krijgen, moesten ze meedoen aan geweld. Sommigen van hen deden dat ook graag; ze gaven zich over aan sadisme.
Het merendeel van de onderzochte mannen had geen psychiatrisch verleden. Niemand van hen was alcoholist. Bij de meesten viel voor de oorlog geen gebrek aan medemenselijkheid op.
Ouderling
Ze weken echter wel af van de gemiddelde burger, stelde Van de Water vast. „Ze kregen immers in een christelijk en sterk verzuild land geen religieuze of levensbeschouwelijke opvoeding of namen al snel afstand van religie of andere levensbeschouwing.”
Een uitzondering was Abraham Kaper (1890-1949). Hij was ouderling in de Gereformeerde Kerken en medeoprichter en bestuurslid van gereformeerde scholen geweest en gaf vroeger godsdienstles. Hij had nu de gewoonte tijdens mishandelingen Bijbelteksten te citeren. „Uw vader kastijdt u uit liefde”, of nog veel godslasterlijker.
Naarmate de bevrijding naderde, werd hij steeds gewelddadiger. Graag maakte hij gebruik van de badkuipmethode: arrestanten in ijskoud water onderdompelen tot ze bijna stikten, om hen een bekentenis af te dwingen.
Na de oorlog is Kaper vanwege zijn gruwelijke optreden gefusilleerd. Zijn vrouw –die zijn gedrag overigens had afgewezen– had prinses Wilhelmina nog gesmeekt de uitvoering van de doodstraf tegen te houden, maar zij antwoordde: „Bij God is er misschien genade voor uw man, maar niet bij de mensen.”
Jodenjagers
De meeste daders kregen volgens Van de Water geen advocaat die zich optimaal inzette. Hij noemt het opvallend dat dit door criticasters van de Bijzondere Rechtspleging –die na de oorlog de Nederlandse collaborateurs berechtte– nooit wordt genoemd.
Bijzonder vindt hij ook dat bij een aantal Jodenjagers het oppakken, beroven, mishandelen en uitleveren van Joden geheel of gedeeltelijk buiten de muren van de rechtszaal bleef. Ze werden wel veroordeeld, maar vaak voor andere misdrijven. Was dat toeval, nalatigheid of het gevolg van externe druk? Het bewijzen van het oppakken en zelfs vermoorden van Joden was complex en tijdrovend. Maar of dat de reden was? „Die vraag is zonder grondig onderzoek niet te beantwoorden.”
Eigen keuze
De jonge doctor gaat niet mee in de gedachte dat het kwaad in potentie in iedereen aanwezig is. Het wordt dan niet zozeer door sadistische monsters bedreven, maar door gewone mensen in ongewone omstandigheden. Dat doet volgens hem tekort aan het gegeven dat de daders zelf kozen voor het nationaalsocialisme en voor deelname aan een gewelddadige organisatie. „Dat is een verantwoordelijkheid die zij de rest van hun leven meedroegen en waar ze uiteindelijk ook voor veroordeeld werden.”