Raad van State keurt stervenswet D66 af
Het initiatiefwetsvoorstel van D66 dat hulp bij zelfdoding aan levensmoede ouderen moet legaliseren, bevat onvoldoende veiligheidswaarborgen.
Daarmee komt de wet in strijd met internationale verdragen op grond waarvan de overheid de verplichting heeft om burgers te beschermen tegen onvrijwillige, overhaaste of onvoldoende geïnformeerde beslissingen over het levenseinde en tegen misbruik van een regeling voor hulp bij zelfdoding.
Dat harde oordeel velt de Raad van State in een vrijdag openbaar gemaakt advies.
Het wetsvoorstel regelt dat ouderen die niet ernstig ziek zijn hulp bij zelfdoding kunnen krijgen van een levenseindebegeleider. De hulp als zodanig blijft in het voorstel in principe strafbaar, tenzij voldaan wordt aan de in de wet opgesomde zorgvuldigheidseisen. Eén daarvan is dat de levensbegeleider pas na diverse, opeenvolgende gesprekken met de oudere een middel tot zelfdoding mag voorschrijven. Daartussen moeten tenminste twee maanden zijn verstreken.
De raad voert aan dat ouderen met een actieve doodswens zonder ernstig ziek te zijn volgens onderzoek kampen met een complexe problematiek. „Belangrijke factoren die de doodswens versterken zijn piekeren, financiële zorgen, ziekten, eenzaamheid, afhankelijkheid van anderen en het gevoel hebben anderen tot last te zijn. De doodswens bij deze groep is bovendien veranderlijk en sterk situatie- en contextgebonden. De wens speelt niet continu en weegt niet altijd even zwaar. Ook blijkt uit onderzoek dat de doodswens in sommige gevallen op termijn vermindert of verdwijnt”, zo concludeert de raad.
Het is dan ook zaak, zo vervolgt het advies, om te waarborgen dat mensen hun leven niet beëindigen zonder dat zeker is dat zij dat werkelijk willen, zonder dat zeker is of hun doodswens stabiel en coherent is, en zonder dat vaststaat of hun wens niet is ingegeven of verband houdt met medische problemen of problemen die mogelijk zijn op te lossen.
Het huidige wetsvoorstel voldoet volgens de raad niet aan die eis en zou daarom drastisch aangepast moeten worden door de indieners, voordat de Tweede Kamer het in behandeling kan nemen.