Na de ramp bij Harmelen bijna nooit meer in de trein
Nadat André Smeding de spoorwegramp bij Harmelen overleefde, is hij zelden meer in een trein gestapt. Het meisje dat hij uit de wrakstukken redde, hoopt hij nog altijd terug te vinden.
De grootste treinramp uit de Nederlandse geschiedenis –zaterdag 60 jaar geleden– kostte 93 mensen het leven en was aanleiding om de beveiliging van de spoorwegen drastisch te verbeteren. Voor de overlevenden was er weinig aandacht. „Slachtofferhulp had je in die tijd niet”, zegt Smeding. „De ramp ging me niet in de koude kleren zitten. De gebeurtenissen komen nog vaak bij me boven, zeker als het weer begin januari is.”
Smeding –destijds 19 jaar– was van zijn ouderlijk huis in Leeuwarden op weg naar zijn werk in Dordrecht. Na een tussenstop in Utrecht vertrok de sneltrein richting Rotterdam. Het was mistig. Waarschijnlijk heeft de machinist daardoor het oranje waarschuwingssein niet gezien. Toen hij het rode sein zag en alsnog remde, was het te laat. Om 9.19 uur boorde de intercity zich bij Harmelen in de stoptrein Woerden-Breukelen. Van de ongeveer 1100 inzittenden kwamen er 93 om het leven, inclusief de beide machinisten. Er raakten 52 mensen ernstig gewond.
Reddingswerk
Smeding zat in de derde wagon. „In de eerste twee wagons zijn mensen omgekomen. Als ik een paar meter verder naar voren had gezeten, had ik het waarschijnlijk ook niet overleefd”, zegt de 79-jarige Alkmaarder. „Onze wagon was omhooggeduwd en lag bovenop de stoptrein. Via een klein bovenraampje wisten we naar buiten te komen. We stonden op een berg verwrongen staal.”
Het was onwerkelijk stil. Totdat uit een van de bedolven wagons gegil klonk. „Samen met een militair heb ik me langs het staal en door kapotte ruiten naar beneden gewurmd. Het gegil kwam van een meisje dat bekneld zat. Het lukte om haar los te maken en naar buiten te krijgen. Samen met nog een derde man hebben we ook twee oudere mannen uit de wrakstukken gered. We zijn wel een paar uur bezig geweest. Mijn werkgever dacht ik omgekomen was. Mijn ouders zaten ook urenlang in onzekerheid.”
De zoon van een huisarts in Harmelen nam hem mee naar huis. „We liepen langs een lange rij levenloze lichamen naast het spoor. Ik zag een man van wie een bloederig been onder een wiel van een wagon lag. Zulke beelden raak je niet meer kwijt. Mijn vader ging naar Utrecht om mijn weekendtas te zoeken. Die vond hij tussen alle spullen die uit de wrakstukken waren gehaald.”
Huilen en schreeuwen
Ds. L. Gebraad, oud gereformeerd predikant in Sint Philipsland, had in Loenen aan de Vecht gepreekt en was die maandagmorgen onderweg naar huis. Ook hij hielp zijn medepassagiers. ’s Middags sprak hij met zijn catechisanten over de ernst van de ramp en later zei hij in een preek: „Ik heb mensen horen roepen, huilen en schreeuwen die tussen de treinen bekneld zaten en daar lagen te sterven.”
C. Harinck, destijds student in de Gereformeerde Gemeenten, zat ook in de sneltrein en raakte lichtgewond. Zijn medestudent G. Mouw sr. ontsnapte aan het ongeval doordat hij deze maandagmorgen niet op het gebruikelijke tijdstip van Rijssen naar de Theologische School in Rotterdam reisde.
Kinderkistjes
Hulpverleners baanden zich met snijbranders een weg door de ravage. Enkele geestelijken –een van hen kwam uit Kameroen– verleenden geestelijke hulp. Een persfotograaf zei het eerste kwartier niets te hebben kunnen doen, onder meer door de aanblik van afgerukte lichaamsdelen.
De volgende dag stonden de namen, adressen en geboortedata van de slachtoffers in de kranten. Koningin Juliana brak haar skivakantie in het Oostenrijkse Lech af en bezocht de Buurkerk in Utrecht, waar de slachtoffers stonden opgebaard. Een verslaggever noteerde: „Tussen de vele witte pilaren staan tientallen bruine eikenhouten kisten. De rijen strekken zich uit van het hoog oprijzende orgel tot het achterportaal van de kerk. Voor en terzijde van de kisten liggen bezittingen: een hoed, een jas, een tas…” De kisten waren gesloten. „De levenden gaan in zachte schuifelpas in de kerk rond.”
Er stonden ook kleine kistjes, met omgekomen kinderen. „Heilsoldates van het Leger des Heils ondersteunen de familieleden, die na een soms lange reis in dit droeve uur de Buurkerk betreden.” Op het station in Utrecht stonden twee borden. „Het ene met de mededeling waar de nabestaanden zich dienen te vervoegen, het andere met het bericht dat melding maakt van versperring op de spoorlijn tussen Utrecht en Woerden.”
Monument
Na de ramp bij Harmelen werd het spoor van automatische treinbeïnvloeding (ATB) voorzien. Daardoor worden treinen tot stilstand gebracht als zich andere treinen op het spoorvak bevinden.
Smeding herinnert zich het drama „als de dag van gisteren. Het eerste halfjaar ben ik niet meer in een trein gestapt, en later ook zelden.” Over de ramp werd weinig meer gepraat. „De spoorwegen hebben nooit contact gezocht. Ik heb ook nooit medepassagiers ontmoet. Pas na 50 jaar kwam er –dankzij een actiecomité– een monument op de rampplek.” Pieter van Vollenhoven onthulde in 2012 drie zuilen. Op twee ervan staan de namen van de slachtoffers.
„We leven snel en vergeten gauw en gaan weer spoedig over tot de orde van de dag”, schreef ds. J. H. Velema in 1962 in het christelijke gereformeerde blad De Wekker. „Toch zullen we bij een dergelijke nationale ramp, die ruim 90 slachtoffers eiste terwijl nog vele gewonden worden verpleegd, wat langer moeten stilstaan.”
Als het Spoorwegmuseum in Utrecht na de lockdown weer opengaat, is tot 30 oktober een kleine expositie over de treinramp te zien. Aanleiding is dat het museum een jaar geleden de snelheidsmeter van de betrokken intercity cadeau kreeg, die op 107 km stil is blijven staan. Naast dit object wordt ook de beschadigde nummerplaat van een locomotief getoond, evenals krantenberichten en het rapport van de Ongevallenraad. Nabestaanden, onder wie de zoon van een machinist, schreven boeken over de ramp.
Het museum laat zien hoe rampen aanleiding waren tot verbeteringen op het spoor. Zo leidde een botsing bij Weesp in 1918 tot het vervangen van houten door stalen rijtuigen.