Recensie: De kerkdienst als plek van ontmoeting
Corona heeft ervoor gezorgd dat we ons opnieuw moesten bezinnen op de waarde van de fysieke kerkdienst. Want als je ook thuis achter een scherm de dienst kunt meemaken, waarom zou je dan nog ”opgaan”? Wat is eigenlijk de meerwaarde van het fysiek samenkomen van de gemeente?
Vragen die ds. A. A. F. van de Weg uit Apeldoorn ertoe brachten zijn gedachten over de waarde van de kerkdienst op papier te zetten. De titel, ”Daarom ga ik naar de kerk”, is een knipoog naar en zelfs een „dankbaar eerbetoon” aan het boek ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?” van dr. A. A. van Ruler uit 1970. Daarin verwoordde deze hervormde theoloog op de vraag van zijn titel 21 antwoorden.
Ds. Van de Weg, hersteld hervormd predikant, kiest ervoor om negen bewegingen te beschrijven: van… naar… Daarmee wil hij de lezer laten omdenken. In plaats van de zondag te zien als het slot van de week (week-end), moeten we de rustdag zien als een startpunt (week-begin). In plaats van de kerkdienst te zien als een plek waar je consumeert, moeten we leren de samenkomst –dat woord gebruikt hij het liefst– te zien als de plaats waar je gevormd wordt. In plaats van te rekenen op fastfood in de eredienst, moeten we de dienst zien als „voorproefje” van de hemelse vreugde. Daarbij gaat de auteur uit van de grondgedachte dat de kerk een plaats van ontmoeting is: met God, met jezelf en met de ander.
Hoewel ds. Van de Weg een realistisch en geen idealistisch plaatje wil schetsen, heeft zijn boekje vooral een positieve toon. Hij gaat niet in de eerste plaats allerlei bezwaren die mensen tegen de kerkdienst kunnen hebben uit de weg ruimen, maar hij kiest ervoor om het mooie, waardevolle, heilzame en nuttige van de zondagse samenkomst te benadrukken. Je kunt bijvoorbeeld lang praten over de vraag waarom je een tweede keer naar de kerk zou gaan en waarom je de catechismusprediking in stand zou laten. Je kunt de tweede dienst ook kortweg zien als „een mogelijkheid tot geestelijke groei” en de catechismus als een „geweldig hulpmiddel.” En vooral: de tweede dienst is „wéér een gelegenheid om in Gods nabijheid te komen.”
Uitgangspunt voor ds. Van de Weg is de traditie van de klassiek-gereformeerde eredienst. Daarin vormt voor hem de Schriftlezing het „hoofdmoment”: dan immers horen we de stem van God op z’n zuiverst. En dat gehoorde Woord moet vervolgens in de „bediening der verzoening” uitgelegd en toegepast worden. Maar de inbedding van Schriftlezing en preek in het geheel van de liturgie is niet minder belangrijk. Votum, groet, wet, sacramenten, gemeentezang, zegen (ik miste aparte aandacht voor de gebeden en de inzameling van de gaven): ze horen er allemaal wezenlijk bij.
Een paar keer werpt de auteur een steentje in de vijver. Hij ziet bijvoorbeeld graag meer aandacht voor de lichamelijke kant van de liturgie. Waarom staan we wel als we het Wilhelmus voor de koning zingen terwijl we blijven zitten als we voor de allerhoogste Koning ons lied aanheffen? Of neem ons zitten op een bank: is dat eigenlijk wel de beste houding? Waarom kijken we niet opnieuw naar de praktijk van het knielen? „Knielen is niet rooms, maar bijbels”, aldus de predikant. Ook over het zingen heeft hij ideeën. De psalmen zijn hem zeer lief. Maar in lijn met de ”Eenige Gezangen” achter in het psalmboek ziet hij ruimte voor meer gezangen of Schriftberijmingen, „om nog nadrukkelijker over de Naam en het werk van de Heere Jezus te kunnen zingen.” En als het gaat om de berijming van 1773: hij wil zijn ogen niet sluiten voor de problematische kant van deze berijming en stelt daarom –vooral met het oog op een nieuwe generatie– dat herziening wenselijk is.
Kortom, dit boekje biedt genoeg stof voor de bezinning op het belang van de (fysieke!) kerkdienst en voor het gesprek (vragen zijn toegevoegd) over de vormgeving van de liturgie.
Boekgegevens
Daarom ga ik naar de kerk. Gedachten over Gods huis als plaats van ontmoeting, A. A. F. van de Weg; uitg. Groen; 128 blz.; € 14,99