Kabinet moet aftreden niet afhankelijk maken van verhoudingen in Kamer
De spanning stijgt aan het Binnenhof. Gaat het kabinet-Rutte IV deze week in het zicht van de haven stranden? Waarnemers sluiten het niet uit.
Het vernietigende rapport van de commissie-Van Dam over de affaire rond de kinderopvangtoeslagen zou voor deze regering zomaar de aanleiding kunnen zijn om in zijn geheel zijn ontslag in te dienen.
Waarom? Om te beginnen zijn de conclusies, ook richting bewindslieden uit deze ministersploeg en uit voorgaande kabinetten, snoeihard. Fundamentele beginselen van onze rechtsstaat zijn geschonden. Daar stevige politieke consequenties aan verbinden, zou beslist niet vreemd zijn. Er zijn wel ministers en kabinetten om mindere kwesties gevallen.
Vervolgens zou het lastig zijn om voor al die zaken die gedurende vele jaren zijn misgegaan, en waar diverse politici en bestuurders voor verantwoordelijk waren, nu één politicus te laten boeten. Zo bezien heeft de huidige minister van Economische Zaken, Wiebes, gelijk als hij stelt dat hem als enige laten opstappen „niet erg logisch” is.
Wat dan? Moet het hele kabinet een gebaar maken en tegenover de gedupeerden van de toeslagenaffaire én tegenover het hele Nederlandse volk laten zien: wij vinden het zó erg wat er gebeurd is, dat wij gezamenlijk het boetekleed aantrekken en bij de Koning ons ontslag indienen?
Wie ingewijden hierover hoort praten, krijgt de indruk dat het vooral Ruttes VVD is die zich tegen deze optie verzet. Dat valt ook wel te begrijpen. De VVD is de leidende partij in deze coalitie en minister-presidenten stellen er nu eenmaal een eer in om door hen geleide kabinetten keurig naar de finish te geleiden.
Toch zou het ook voor de liberalen best voordelig kunnen uitpakken als Rutte straks, in de verkiezingscampagne die al snel gaat losbarsten, niet het verwijt kan krijgen een ”plucheplakker” te zijn, maar als hij –aangevallen op tekortkomingen inzake de kinderopvangtoeslagen– kan antwoorden: „U hebt gelijk. Ik heb fouten gemaakt. Maar ik heb ze ook erkend en er met mijn ministersploeg boete voor gedaan.”
De komende dagen zullen duidelijk maken of Rutte en de zijnen deze weg inslaan. Als zij dat doen, zou de sterkste en overtuigendste manier zijn om dat snel, nog voor het voor volgende week gepland staande Kamerdebat, te doen. Wie immers zelf van mening is dat de overheid de achterliggende jaren schromelijk tekort is geschoten in de bescherming van burgers, hoeft het nemen van verantwoordelijkheid daarvoor niet te laten afhangen van het oordeel van de volksvertegenwoordiging.
En al helemaal niet van de vraag of een motie van wantrouwen nu door zeventig, zestig of vijftig Kamerleden wordt gesteund. Dergelijke cijfers zouden dan eigenlijk niet relevant mogen zijn. Dan gaat het om de eigen opvattingen van een kabinet. En om het principe.