Aanpassing in CDA-verkiezingsprogramma roept vragen op
Wat het CDA dit weekend over zich afriep door een kraakheldere positiebepaling over de vrijheid van onderwijs in het conceptverkiezingsprogramma in te wisselen voor een nieuwe passage die duidelijk ambivalenter is, is zeer de vraag. Stil maar, betogen sommigen in de partij, het betreft hoofdzakelijk een redactionele ingreep; niet meer dan een verduidelijking.
Lang niet elke CDA’er is daarvan overtuigd. In de discussie die vrijdagavond ontstond, stelde een van hen zelfs vast dat het CDA met de keus voor de nieuwe bewoordingen was begonnen met het afzagen van de tak waar het vanouds op zit: die van de godsdienst- en onderwijsvrijheid. Daarmee evenaarde hij in het ventileren van bezorgdheid SGP-leider Van der Staaij en CU-onderwijswoordvoerder Bruins.
Met het door het bestuur voorgelegde en uiteindelijk door de leden bekrachtigde amendement lijkt de partij met zo veel woorden te zeggen dat het CDA een nieuwe discussie over de grenzen van de onderwijsvrijheid na de verkiezingen niet op voorhand uit de weg zal gaan. Toegegeven, dat getuigt niet onmiddellijk van een nieuwe koers. Wel van een andere toon, en dat roept ondanks de sussende woorden vragen op.
In het conceptverkiezingsprogramma van het CDA stond het actief willen beschermen van de ruimte voor bijzondere scholen „om zelf invulling te geven aan het onderwijs op basis van godsdienst of levensovertuiging” voorop. De partij wilde dat bereiken door te handhaven op de wettelijke eisen aan de onderwijskwaliteit. In het definitieve programma lijkt de beschermende inzet te worden begrensd: laat niet blijken dat op scholen sprake is van „intolerantie of inperking van elkaars rechten.” Dan zwaait er wat.
Uitgerekend in die begrenzing zit het venijn. Vrijwel alle seculiere partijen hebben immers al een- en andermaal uitgesproken dát de rechten van leerlingen in het bijzonder onderwijs op een ontoelaatbare wijze worden ingeperkt. En dát actie is geboden. Die wens voor inperkende maatregelen zal aan de onderhandelingstafel ongetwijfeld worden herhaald.
Met het conceptprogramma in de hand had het CDA kunnen tegenwerpen dat de partij die weg niet kan inslaan, omdat zij de leden heeft verzekerd dat er geen reden is voor haastige spoed. En zich op het standpunt heeft gesteld dat, mochten zich excessen voordoen, het huidige, door dit kabinet fors aangescherpte instrumentarium, al hoog en breed volstaat.
Of de partij dat met het definitieve programma nog voor elkaar krijgt, is de vraag. Het spel van uitruilen en compromissen sluiten dat na elke verkiezingen weer op gang komt, is grillig en kent geen script. Vooralsnog ziet het ernaar uit dat het CDA de ruimte om zich straks in dezen terughoudend op te stellen heeft ingeperkt. En dat de partij in plaats van een steunpilaar van het bijzonder onderwijs een veel afstandelijker bondgenoot geworden is.