Kamer moet in coronacrisis kritisch maar ook reëel zijn
En wéér vergaderde de Tweede Kamer ellenlang over het coronabeleid. Maar liefst twaalf uur trokken de fracties er dinsdag voor uit om het kabinet aan de tand te voelen over de bestrijding van de pandemie. Kan al dat praten nu niet een tandje minder? Wie wordt van die woordenbrij en verkiezingsretoriek eigenlijk wijzer?
Die vragen leven bij veel burgers. En ook bij beleidsmakers op ministeries. „Wat hadden we in die twaalf uur toch nuttige dingen kunnen doen in het werkelijk bestrijden van de pandemie”, verzuchtte dinsdag naar verluidt de groep ambtenaren van VWS die met de bewindsman mee waren getogen naar het Kamergebouw. „Laten we toch aan het wérk gaan.”
Met zulke kritiek moeten we echter oppassen. Want dit ís het werk van de Kamer: de regering nauwgezet controleren. En dit ís het werk van het kabinet (althans een deel ervan): zich verantwoorden tegenover de volksvertegenwoordiging. Dat het parlement hierbij een stevige toon aanslaat, valt te billijken. Wij burgers willen immers niet dat ‘Den Haag’ één pot nat is, waar men elkaar alleen maar soft behandelt?
Wat wel hout snijdt, is de kritiek vanuit de ambtenarij dat de Kamer te vaak naar de bekende weg vraagt. Dat debatten regelmatig echt wel korter en compacter kunnen. En dat Kamerleden slechts zelden met aanwijzingen komen die de departementen niet ook al zelf hadden verzonnen. Die aanmerking mag het parlement zich best aantrekken.
En gedraagt de volksvertegenwoordiging zich niet veelal als de bekende stuurlui aan de wal? Ook daar zit zeker iets in. Dit bezwaar is vooral van toepassing op fracties die de gewoonte hebben zichzelf te overschreeuwen. Het is immers ongeloofwaardig om Nederland steeds maar weer voor te stellen als het sukkeltje in de Europese klas, het mannetje dat voortdurend achter de feiten aanrent, terwijl andere landen hun zaakjes keurig op orde hebben. Niets is minder waar. In Engeland, Frankrijk en Duitsland bestaat eveneens veel kritiek op het regeringsbeleid.
Even ongeloofwaardig is het om De Jonge af te schilderen als een incapabele domoor, die de boel niet in de greep heeft. Ook dat is aantoonbaar onjuist. Deze minister kent zijn beleidsterrein op zijn duimpje, heeft goede contacten met alle op zijn terrein opererende instanties, is zeer alert, altijd bereikbaar en werkt zich al maandenlang drie slagen in de rondte. Rutte zou zich geen raad weten als hij het zonder deze politieke krachtpatser zou moeten stellen.
Gelukkig ziet een meerderheid in de Kamer dit alles terdege in. Tekenend is dat een politicus als PvdA-leider Asscher dinsdag in zijn eerste bijdrage aan het debat met zwaar geschut inzette, maar uiteindelijk een door de PVV ingediende motie van wantrouwen niet steunde. In het besef dat De Jonge en het kabinet in de coronacrisis voor een immense taak staan en zich daar per saldo kranig in weren, noemde hij zo’n motie –die ook maar weinig steun kreeg– „niet fair.” En terecht.