Hoe praat je in een klas met moslims over Paty en de profeet?
Wat als je collega in Frankrijk wordt onthoofd? En kort daarop een Rotterdamse leraar moet onderduiken, ook om een spotprent van Mohammed in de klas? Hoe bespreken docenten heikele kwesties met leerlingen als Ahmed en Fatima?
Ter nagedachtenis aan de vermoorde Samuel Paty hing Harry de Groen* vijf velletjes op het prikbord in zijn school. Krantenknipsels over de vermoorde leraar en de strijd van Frankrijk tegen de islam. Een peiling onder Fransen over de vrijheid van meningsuiting. En de omslag van het satirische blad Charlie Hebdo, met daarop de omstreden spotprenten van de profeet Mohammed.
De leiding van de Amsterdamse school voor speciaal onderwijs (havo en vwo) waar De Groen werkt, wilde de afbeeldingen niet in de openbare ruimte hebben. En verwijderde ze binnen een dag. „Men gooit het op de speciale behandeling die onze leerlingen nodig hebben. Maar er zit natuurlijk ook angst achter”, vermoedt hij.
Dus verhuisden de A3’tjes naar een lokaal. Waar twee moslimleerlingen ze al snel van de muur trokken.
Een alarmsignaal, vindt de docent, die merkt dat de vrijheid vermindert. „Kijk naar Rotterdam, waar een leraar gedwongen spotprenten moest verwijderen en onderduiken. Heel ernstig.”
Waarom hij de vrijheid van meningsuiting niet bespreekt zonder controversiële cartoons te tonen? „Dan censureer je jezelf. Onacceptabel. Voordat je het weet wordt Nederland steeds islamitischer. Door de afbeeldingen te laten zien, leren we leerlingen om tegen die tekeningen te kunnen. Kan zoiets niet, dan moeten leraren die in vrijheid willen blijven lesgeven, misschien beveiligd worden. Want ook ik wil mijn hoofd niet verliezen.”
Genadeloos
Volgens De Groen, die zichzelf radicaal-liberaal noemt, moet in een rechtsstaat alles over een godsdienst gezegd kunnen worden. „Als ik zeg dat Jezus, Allah en Sinterklaas sprookjes zijn, moet dat kunnen. Ook al is het beledigend.” Het schokt hem dat de vrijheid van meningsuiting en onderwijs „in het gedrag komen. En dat houdt niet op, dat gaat door. De islam afvallen of bekritiseren is en blijft levensgevaarlijk.”
Vrienden vroegen hem: Is het wel zo verstandig dat je die cartoons ophangt? De Groen: „Ik houd er rekening mee dat ook mij kan gebeuren wat Paty overkwam. De kans is misschien klein, maar ik voel me niet helemaal veilig.” En toch: „Ik wil me niet laten intimideren.”
De jongeren die de spotprenten van de muur trokken zijn daar volgens de docent alleen voorzichtig op aangesproken. „Eigenlijk hadden die leerlingen genadeloos geschorst moeten worden. Maar ze komen ermee weg. Zo zie je hoe de islamitische voet tussen de deur komt.” Zelf koos hij bewust even voor rust. Op een later moment wil hij alsnog in gesprek gaan en vragen naar hun motief. „In de hoop dat ik m’n eigen hoofd niet verlies. Of dat ik ook moet onderduiken.”
Wij-zij-verhaal
Eén op de negen docenten in het voortgezet onderwijs zegt dat voor gevoelige onderwerpen geen ruimte meer is in de klas, liet het DUO Onderwijsonderzoek in 2017 zien. Zo zijn terrorisme, Zwarte Piet, homoseksualiteit en de islam taboe.
Rick van de Zilver, docent geschiedenis op het Stedelijk College in Eindhoven, vermijdt geen onderwerpen. Maar hij laat zijn mavoklassen ook geen cartoons van de profeet Mohammed zien. Uit respect voor leerlingen met een islamitische achtergrond. Van de Zilver noemt zichzelf iemand die van nature niet de grenzen opzoekt om een discussie uit te lokken of te provoceren. „Spotprenten kunnen in het verkeerde keelgat schieten. Ik heb ze niet nodig om mijn lesdoel te bereiken. Maar cartoons laten zien zou wel moeten kunnen.”
Met zijn mentorklas sprak de docent over de moord op Paty en de vrijheid van meningsuiting. Moslimleerlingen gaven aan het absoluut niet prettig te vinden om een afbeelding van de profeet te zien. „Maar ze zeiden erbij: Als u dat wel doet, hoeft u zich geen zorgen te maken dat wij verhaal komen halen.”
Zelf vond de leraar het lastig om het beestje bij de naam te noemen – de moord op zich, de aanleiding ertoe. „Ik was me heel bewust van mijn woorden. Wat kan verkeerd vallen? Je wilt geen polariserend wij-zij-verhaal ophangen en beschuldigende vingers voorkomen.” Conclusie van het mentoruur: je mag alles zeggen, maar de vraag is of je het móét zeggen.
Angstig of bedreigd heeft Van de Zilver zich nooit gevoeld. Wel is hij door de jaren heen bij heikele thema’s bewuster zijn woorden gaan kiezen. „Ik zeg bijvoorbeeld niet dat mensen slaaf waren, maar dat ze tot slaaf zijn gemaakt. Dat jargon maakt een onvrijwillige keuze duidelijk.”
Ook lessen over het conflict tussen Israël en Palestina bereidt hij gedegen voor. De leraar laat eerst beide kanten van de kwestie zien en geeft daarna ruimte voor reacties. De weerstand van leerlingen valt vaak mee, zegt hij. Die komt eerder van thuis, al zijn dat uitzonderingen. „Soms hoor je een ouder praten door het kind heen. Een extreme opvatting heeft zo’n twaalfjarige niet van zichzelf.”
Bij de Holocaust komen altijd wel complotvragen: „Is het echt wel zo gebeurd?” Niet dat leerlingen de genocide op de Joden glashard ontkennen, maar sommigen uiten hun twijfels vragenderwijs. „Ik vraag altijd waar ze die andere theorieën vandaan hebben. En vertel dat het in sommige landen strafbaar is om de Holocaust te ontkennen. Wat zegt dat over de bewijslast?”
Het gesprek in het onderwijs over controversiële onderwerpen is volgens hem van groot belang. „Mijn taak is niet om de leerlingen te overtuigen, maar hen bewust te maken van andere perspectieven en theorieën. Pubers leven vaak in een onlinebubbel. Onderwijs moet hun wereldbeeld vergroten, hen klaarstomen voor de maatschappij.”
Concentratiekamp
Op het Avicenna College, een islamitische school in Rotterdam, besteedt geschiedenisdocent Stefan Kras zeker zes weken aandacht aan de Holocaust. Zijn klassen gaan op excursie naar concentratiekamp Vught, en maken opdrachten met leerlingen van andere Rotterdamse scholen, waaronder het reformatorische Wartburg College.
Volgens de leraar zijn de scholieren „super geïnteresseerd” in de lessen over de Tweede Wereldoorlog. Onjuiste ideeën over de Holocaust wijt hij aan een gebrek aan kennis. „Nederlandse jongeren hebben verhalen gehoord van hun opa’s en oma’s. Terwijl de Jodenvervolging niet speelde in Turkije en Marokko. Die is dus daar ook geen onderdeel van de familiegeschiedenis.” Bewust zoomt hij in op individuele verhalen, zoals dat van een 17-jarige Rotterdamse jongen, vermoord in Sobibor. „Dat maakt het thema invoelbaar.”
Een enkele keer gaat er een vinger omhoog: „Meneer, er zijn wel Joden vermoord, maar geen zes miljoen. Dat zeiden ze pas op de Turkse televisie.” Kras: „Op dat moment is het jouw woord tegenover het woord van een Turkse professor.” Daarom laat hij elke examenklas het boek ”Hanns en Rudolf” lezen, een waargebeurd verhaal over een Duitse Jood die de kampcommandant van Auschwitz opspoort. „Dan verdampt de discussie over aantallen vanzelf. Wat helpt is dat de nazi’s in dit boek zelf opscheppen over de zes miljoen vermoorde Joden.”
Gevlucht
De band met de leerlingen noemt Kras essentieel voor het aan de kaak stellen van controversiële thema’s. „Vertrouw je de leerlingen en vertrouwen ze jou? Als het antwoord ja is, kun je alles bespreken.”
Zo kwam de moord op Paty ook „uitgebreid” aan de orde. Kras schetste de context van de gebeurtenis: wie de dader is, zijn handelswijze, de rol van sociale media. „Leerlingen vonden het heel erg.” Volgens hem staat de gebeurtenis „ver buiten al hun belevingskaders.”
De docent ontkent dat de onthoofding iets met de islam te maken heeft. Hij wees de klas dan ook op de achtergrond van de gevluchte Tsjetsjeen. „De dader was een getraumatiseerde puber uit een oorlogsgebied.” Het idee dat moslims de moord als bezinningsmoment kunnen zien, noemt hij „om te huilen. Wij herkennen ons hier totaal niet in. Natuurlijk niet.”
Volgens Kras is het „uitgesloten” dat zijn leerlingen begrip tonen voor de moordenaar. „Het zijn normale kinderen, hoor. De daad is van zo’n afschuwelijke proportie. Je denkt toch niet dat een kind van vijftien zo’n voorbeeld volgt?”
Kras maakt zich juist zorgen over de veiligheid van moslimleerlingen op openbare scholen. „Hoe veilig is het als zij vragen zo’n cartoon niet te laten zien in de klas? Krijgt zo iemand dan niet extreem vijandige reacties?”
Wilders
Als gastdocent Samira Bouchibti les geeft over de vrijheid van meningsuiting, buitelen de reacties over elkaar heen. „Eigen schuld dat die Franse leraar is gedood. Had hij de profeet maar niet moeten beledigen.” Vooral PVV-leider Wilders moet het ontgelden. „Hij zegt lelijke dingen over moslims, waarom mogen wij dat niet over homo’s? Waarom is het dan discriminatie?”
„Als Wilders iets naars heeft gezegd, wat heeft jouw homoseksuele buurman daar dan mee te maken? Of de Joodse gemeenschap?” werpt Bouchibti dan tegen. In haar lessen –op allerlei scholen door het hele land– gaat de gastdocent burgerschap de dialoog aan.
Cartoons van de profeet gebruikt ze niet. „Ik wil en durf dat wel. Maar dit vind ik voorbehouden aan de docent. Ik ben te gast.” Ze omschrijft de tekeningen wel: „De profeet heeft verrotte tanden, drie benen, één oog.” Dat vinden leerlingen met een islamitische achtergrond al heel erg, weet ze. „Ook woorden komen hard aan.”
De in Marokko geboren Bouchibti, zelf moslim, laat zich voor de klas niet over haar geloof uit. „Want dan denken leerlingen: ze hoort bij ons.” Nee, haar missie is uitleggen wat de vrijheid van meningsuiting en godsdienst inhouden. Dat het hier misschien anders werkt dan in het land waar leerlingen vandaan komen. En dat je beter kunt uitleggen waarom je je gekwetst voelt, dan gaan schelden en slaan.
„Stel je voor”, zegt ze aan het eind van zo’n les. „Meneer Paty zegt zijn vrouw en kinderen op een ochtend gedag. Aan het eind van de dag wordt hij vermoord op straat.” Dan is het stoere gedrag voorbij. „Dat kan eigenlijk niet, hè, zeggen ze dan. Wij zijn niet zulke moslims, toch juf?”
* Om veiligheidsredenen is de naam van Harry de Groen gefingeerd. Zijn echte naam en de naam van de school waar hij werkt zijn bekend bij de redactie.