Themapreek 4: Genezen van de ”rode loop”
In 1783 teistert een epidemie die de ”rode loop” (tegenwoordig dysenterie) wordt genoemd Arnhem. Ook ds. Ahasverus van den Berg wordt erdoor aangetast. Hij geneest.
Juni 1784: de Harderwijker medicus Matthias van Geuns beëindigt zijn boek ”De heerschende persloop”. Hierin noemt hij de persloop of dysenterie een „volksgesel.” Symptomen van de ziekte zijn koorts en moeheid, maar vooral „nijpende en pijnlijke krimpingen”, meest in de onderbuik; in de ontlasting zit bloed, vandaar de naam ”rode loop”.
In Gelderland sterven daar in vier maanden tijds ongeveer vierduizend mensen aan. Anderen genezen, onder wie de Arnhemse predikant Ahasverus van den Berg (1733-1807), ooit een van de medewerkers aan de psalmberijming van 1773. Hij publiceert in 1784 een dankpreek onder de titel ”Leerreden (…) ter opwekking van de gemeente van Arnhem tot dankbaarheid aan God nadat Hij die stad van den roode loop (…) bevrijd hadde”. De tekst is uit Psalm 103, vooral de woorden: „Loof den Heere, mijn ziel (…) Zijn heiligen Naam (…), Die al uw krankheden geneest…”
Lijkkoets
Het is een „verwoestende krankheid”, aldus de dominee. In juli 1783 worden de eerste personen ziek, daarna neemt het aantal „bezochten en stervenden” dagelijks toe. Hij beschrijft de voorafgaande toestand in Arnhem heel beeldend: toen gingen de rouwboden in de straten om; de geneesheren snelden „met alle haast” van het ene ziekbed naar het andere en waren nauwelijks in staat om de patiënten met raad en hulp bij te staan. Verder klonk het „sombere geluid van de zware lijkkoets die op trage raderen” door de straten ging en de ene gestorvene na de andere „ten grave” voerde. En, er waren velen die de Heere –in tegenstelling tot de predikant en anderen– niet uit het „zorgelijk krankbed” heeft willen „oprichten.” Zo’n zinnetje met het woord ”oprichten” laat al zien dat Van den Berg genezing niet aan eigen krachten en weerstand toeschrijft.
Levendig herinnert de predikant zich later de „pijnlijke, woedende snijdingen en persingen” in zijn ingewanden; de nare slapeloze nachten, de „ontstellende schrikbeelden van de dood en de eeuwigheid.” Daarom, ervan genezen te zijn, het kan niet anders of het hart moet vol zijn van dankbaarheid tot God. Dat gevoel overheerst bij Van den Berg, maar tegelijk is er ook onbegrip en teleurstelling, want hoe kan het dat er mensen zijn die, als de kwaal voorbij is, er nauwelijks meer aan terugdenken? Er is bij hen geen zondenbesef; sterker nog, de algemene „indrukloosheid” en ongevoeligheid zijn juist „grotelijks” aangegroeid. Gelukkig is het zo bij de oprechte gelovigen niet. Zeker, ook zij zijn niet geschikt om Gods weldaden op de juiste wijze te verheerlijken, maar toch, er is troost voor hen: betere tijden zullen voor hen aanbreken. Eens, in het „land der ruste” houden alle kwellingen en „besmettelijke krankheden” voor eeuwig op. En daar zal ook blijken wat God met „de rode loop” in Zijn aanbiddelijke wijsheid tot Zijn heerlijkheid en tot heil van de zijnen bedoeld heeft.
Maar bovenal, daar zullen ze zonder enig gebrek hun Weldoener verheerlijken.
Kerkhistoricus dr. Henk Florijn belicht deze weken op de kerkpagina steeds een themapreek uit het verleden. Deel 4.