Karlos mag mee op stage
Hij woont in mijn koffer en ik neem hem overal mee naartoe. Met hem durf ik alles aan. Vanmorgen mag hij mee naar mijn stageschool. Het gaat als een lopend vuurtje rond dat er een gast is meegekomen. Collega’s schudden hem de hand. Al snel komen de kinderen binnen. Zingend, dansend, springend. De juf doet een verwoede poging om hen stil te krijgen. Er is één meisje dat niet blij kijkt. Stil is ze, op zichzelf. Oogcontact ontwijkt ze. Ik vind het moeilijk om contact met haar te maken.
Dan is het mijn beurt. Trillende benen, trillende handen. Een brok in mijn keel. Dit is de eerste les die ik geef... Rond de tafel van een jongen staan een paar meiden. „Heb jij haar écht gekust?” vraagt een van hen. Het jongetje knikt. Een grote grijns verschijnt op zijn gezicht. „Iel!” gillen de meiden.
Verderop zitten een paar jongens hun knikkers te showen. Een van hen klimt op zijn stoel. Hij roept dat hij bij voorbaat al geen zin heeft in mijn les. Het stille meisje doet haar handen voor de oren. Ze kijkt naar haar tafelblad. Ik kan wel huilen. Hoe krijg ik ooit de aandacht van de klas? Moet ik boven de chaos uit gaan schreeuwen? Een boos gezicht trekken en op de tafel slaan?
Karlos is je redding, schiet er plotseling door mijn hoofd. Met hem durfde je toch alles aan? Dus ik loop naar de koffer en klop er zachtjes op. „Hallo? Is daar iemand?”
Het wonderlijke gebeurt. Stemmen verstommen, ogen kijken nieuwsgierig mijn kant op. Zelfs het jongetje dat op zijn stoel staat, kijkt me met grote ogen aan. De stilte hangt afwachtend in de lucht. Ik rits de koffer open en schud Karlos wakker. Hij wrijft zijn ogen uit. „Waar ben ik?” vraagt hij. Ik vertel hem dat we op een school zijn en dat we samen gaan rekenen.
Er komt iemand naast me staan. Het is het stille meisje. Ze buigt zich voorover en fluistert iets in Karlos’ oor. Ik hoor wat ze zegt: „Zal ik je helpen? Ik weet hoe eng het is om in een nieuwe klas te zijn.” Ze pakt zijn hand vast. En laat die niet meer los.
Als de les voorbij is, kijkt ze mij plotseling aan en giechelt zacht. „Kan hij niet vaker komen?” vraagt ze me. Ik glimlach.
De volgende week zit Karlos naast me in de trein. Ik kijk naar hem. Karlos is maar een praatpop. Best gek dat je zo’n pop tot ‘leven’ kunt wekken. Dat je er de aandacht mee trekt. En dat een gesloten hart dan zomaar openbreekt.
Meer columns van Corline lezen? Kijk op: www.verhalenbreister-nl.webnode.nl.