Relevantie orthodoxe school in het geding
Hoe houdbaar zijn reformatorische scholen nog? Bij de viering van 75 jaar Driestar dringt die vraag zich op. Welk bestaansrecht hebben deze scholen, als niet alleen de samenleving, maar ook gezinnen en kerkelijke gemeenten in rap tempo veranderen?
Als Piet Kuijt in 1944 in Krabbendijke zijn kweekschool sticht, bedenkt hij een bijzondere naam: Driestar. Daarmee heeft hij in de gereformeerde gezindte geen trend gezet. Reformatorische scholen heten niet de Triangel of de Driehoek. Ze zijn vernoemd naar reformatoren en bevindelijke predikanten; of ze dragen Bijbelse namen als Rehobôth en Eben-Haëzer. Hiermee vergeleken doet Driestar nogal zakelijk aan. Gezien het ideaal van Kuijt –leraren opleiden in gereformeerde zin– had een verwijzing naar Calvijn meer voor de hand gelegen.
Die naam laat echter zien wat Kuijt voor ogen stond: de school is er ten dienste van gezin, kerk en overheid. Daarmee vult hij de driehoek anders in dan gebruikelijk. Doorgaans is het de triade van gezin, kerk en school. Dan gaat het om de onderlinge verbondenheid van deze instellingen. Kuijt plaatst de school echter in het midden: tussen gezin, kerk en overheid. Hierachter zit een maatschappijvisie: gezin, kerk en overheid zijn door God ingestelde instituties. Onderwijs dient de instandhouding ervan. In Kuijts visie klinkt een theocratisch ideaal door: kerk, gezin en overheid werken op school samen om kinderen vanuit een christelijke levensovertuiging voor te bereiden op een plek in de samenleving.
Vanuit hedendaags perspectief lijkt de visie van Kuijt echter achterhaald. Nederland is in de afgelopen 75 jaar ingrijpend veranderd. In een geseculariseerde samenleving klinken geluiden dat orthodox-christelijke scholen de maatschappelijke integratie belemmeren. Politiek vertaalt zich dit in een pleidooi voor herdefiniëring van de vrijheid van onderwijs. De overheid moet meer grip krijgen op wat in de school gebeurt. Het probleem zit echter niet slechts bij de overheid: secularisatie blijkt ook in gezinnen, bijvoorbeeld uit een verminderde betrokkenheid bij de opvoedende taak van de school. En in de kerk is de polarisatie toegenomen. Ook dit is van invloed op de school.
Dit stelt voor de vraag hoe relevant christelijk-reformatorische scholen vandaag nog zijn, juist als ze zich in de onderwijsvisie van Kuijt herkennen. Hoe kunnen deze scholen hun maatschappelijke taak uitoefenen, als een groot deel van de samenleving niet gediend is van een orthodox-christelijke levensovertuiging? Hoe kunnen ze ten dienste van de kerk zijn, als reformatorische kerken verdeeld zijn en binnen de scholen vooral hun eigen geluid willen horen? En hoe kunnen scholen er zijn voor gezinnen, bij een toenemende diversiteit van opvattingen?
Zelfbeklag van scholen is onvruchtbaar; ze hebben nu eenmaal met deze veranderingen te maken. Op dit punt biedt Kuijts positionering van de school ten dienste van gezin, kerk en overheid perspectief om in een snel veranderende samenleving van betekenis te blijven. Dit vraagt dan wel om een update van de onderwijsfilosofie achter Driestar.
In de tijd van Kuijt kon de school vanuit gezin, kerk en overheid voldoende support verwachten om haar taak uit te voeren. Hoe kunnen orthodox-reformatorische scholen dienstbaar blijven in een context die veel minder koekoek één zang is dan 75 jaar geleden? Meer dan vroeger zal de school zelf positie moeten kiezen.
Ze moet ten opzichte van de overheid –en daarachter: de samenleving– ruimte houden. Scholen zijn niet geroepen om een liberale agenda, bijvoorbeeld ten aanzien van gender, uit te voeren. Ook ten opzichte van de kerk moet de school ruimte krijgen: scholen zijn niet gediend met het uitvergroten van dogmatische verschilpunten. Hetzelfde geldt voor de ruimte ten opzichte van het gezin: een school is meer dan de grootste gemene deler van de opvattingen in gezinnen.
Het bewaken van de eigen ruimte betekent niet dat scholen geen boodschap hebben aan wat er gebeurt in gezin, kerk en samenleving. Het betekent wél dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben. Ze dragen bij aan de vorming van jongeren van verschillende komaf, gericht op het innemen van een plaats in de samenleving, in gelovige gehoorzaamheid aan God en Zijn Woord.
Het claimen van een eigen ruimte voor de school heeft alles te maken met het uitwerken van een christelijke onderwijsvisie voor vandaag. Daarbij staat de vraag centraal wat wezenlijk is voor christelijk onderwijs. In de slogan van Driestar: voor het leven! Onderwijs voor dit leven, en gericht op het toekomende. Daarbij werken leraren uit diverse kerken samen, en krijgen jongeren van verschillende komaf hetzelfde mee. De praktijk van reformatorische scholen laat zien dat diversiteit geen probleem hoeft te zijn, mits het onderwijs gericht is op wat er echt toe doet.
Kledingregels
Toch worstelen schoolbestuurders met de vraag hoe ze het hoofd kunnen bieden aan de toenemende diversiteit aan opvattingen in gezinnen en kerken. Om twee heikele punten te noemen: hoe om te gaan met de Herziene Statenvertaling en met kledingregels? Deze thema’s laten echter zien dat scholen hun eigen ruimte moeten nemen: de keuze voor een Bijbelvertaling en kledingregels zijn veelal ingegeven door kerkelijke standpunten. Intussen is een patstelling ontstaan: een school die de kledingregels verruimt of gebruik van de Herziene Statenvertaling toestaat, plaatst zich voor een deel van de achterban buiten de discussie. Terwijl bij anderen de ontevredenheid groeit als er niets verandert.
Deze voorbeelden laten zien dat het voor scholen spannend is om eigen ruimte te claimen. Alles komt hier aan op een geestelijke benadering, waarbij mensen leren onderscheiden wat wezenlijk is (Filippensen 1:10). Het wezenlijke van een reformatorische school zit niet in een strikte handhaving van kledingregels. De praktijk van te korte rokken laat zien dat de handhaving van regels niet per definitie leidt tot eerbaarheid. Wezenlijk is dat jongeren eerbaar en ingetogen leren leven. Evenmin kan het wezenlijke van de school zitten in het buiten de deur houden van de Herziene Statenvertaling. Het gaat er immers om dat de HEERE aan het Woord komt in levens van jongeren.
Onderscheiden wat wezenlijk is, heeft volgens Filippensen 1 te maken met leven van genade, met het liefhebben van Christus. Als de geur van Christus de school doortrekt, in beleid en onderwijs, zijn reformatorische scholen ook in deze tijd dienstbaar aan gezin, kerk en samenleving. Zulke scholen verliezen hun houdbaarheid niet. Als God het geeft, kunnen ze nog wel 75 jaar mee.