Albanezen voelen zich al 500 jaar thuis in Italië
De Arbëreshë zijn Italianen van Albanese origine. De nazaten van krijgsheer Skanderbeg wonen verspreid over ruim dertig gemeenten in met name Calabrië, en dat al ruim 500 jaar lang.
Een knalrode Fiat 600 komt het centrale plein van het stadje opgereden. De oldtimer (bouwjaar 1969) stopt bij een woning waarvoor een oude man –een oldtimer op zijn manier– op een bankje zit. De man richt zich op, de vrouwelijke bestuurder van de Fiat draait het raampje open. Er volgt een gesprek. Het is onverstaanbaar. Het is geen Italiaans. Maar wat spreken ze wel?
We zijn in Civita, een stadje in Calabrië van nog geen duizend inwoners dat op een bergplateau ligt. De Ionische Zee ligt vlakbij, maar ver genoeg om beschut te zijn voor vijanden. Zo was het ook in de vijftiende eeuw, toen –christelijke– Albanezen uit het zuiden van het huidige Albanië en het westen van het tegenwoordige Griekenland, zich hier vestigden.
In die tijd had de Balkan te maken met de veroveringsdrang van de Ottomanen. De Albanezen gaven flink tegengas. Het lukte Gjergj Kastrioti, beter bekend als Skanderbeg, om de Albanese vorstendommen te verenigen. Met vereende slagkracht werden de Turken 25 jaar lang, van 1443 tot aan het overlijden van Skanderbeg in 1468, met succes bestreden. Na de dood van Skanderbeg drongen de Ottomanen verder Europa in. Zij kwamen zelfs tot voor de poorten van Wenen, waar de Ottomanen pas in 1683 werden teruggeslagen.
Italiaans paspoort
Maar toen waren veel Albanezen al over de Adriatische en de Ionische Zee gevlucht. Vijfhonderd jaar later zijn hun sporen in Zuid-Italië terug te vinden. Sterker nog, hun nazaten zijn springlevend. Ze wonen in delen van Apulië en Sicilië, maar vooral in de provincie van Cosenza, in het noorden van Calabrië.
Natuurlijk zijn de Albanezen van toen nu keurige Italiaanse burgers. Hun paspoorten zijn Italiaans, hun namen zijn Italiaans, hun gezichten –als je dat mag zeggen– verschillen niet met die van hun Calabrese buren. Toch zijn ze anders. De Italo-Albanezen ofwel de Arbëreshë hebben naast het Italiaans een eigen taal, hebben andere tradities en zijn lid van de Oosters-Katholieke Kerk. Ze kokerellen zelfs anders: gerechten zoals stridellit, een soort spaghetti. Kortom, ze beseffen bij een bepaalde etnische groep te horen.
„Ons volk”, zegt Luigi Boccia, „heeft altijd zijn eigen identiteit behouden, met een eigen geschiedenis, een eigen cultuur en ook een eigen kerk. Toch voelen we ons nooit buitenlander.” Boccia, ICT-onderzoeker aan de universiteit van Calabrië (Cosenza), houdt in zijn vrije tijd een site voor de Arbëreshë gemeenschap bij.
Het afwijkendste element van de Arbëreshë is hun taal, die verwant is aan het Toskisch, dat tegenwoordig door een groot deel van de inwoners van Albanië wordt gesproken. „We kunnen een Albanees die Toskisch spreekt goed volgen”, zegt Boccia.
Hoe het Arberisch –zo heet de taal van de Arbëreshë– klinkt, is gemakkelijk te horen als je tegen het einde van de dag het centrum van een van hun gemeenten bezoekt. Dat is het tijdstip waarop de mannen elkaar opzoeken. Ook de vrouwen zitten veelal bij elkaar. Niet zozeer op het terras van een bar, maar op een gemeentelijk bankje, op een klapstoel voor het eigen huis of hangend tegen een muur.
Heel traditioneel, en typerend voor hoe in Zuid-Italië de oude dag wordt doorgebracht. Zo leunt een groep mannen tegen een muurtje aan de –hoe kan het ook anders– Corso Skanderbeg in Lungro, het religieuze centrum van de Arbëreshë. De mannen spreken allemaal dat taaltje dat geen Italiaan, of Nederlander, verstaat.
Een man zegt dat ze onderling alleen Arberisch spreken. De taal wordt al vijf eeuwen lang doorgegeven, van moeder op dochter, van vader op zoon. Het Arberisch heeft een grote orale traditie. Lange tijd was de taal niet of nauwelijks op schrift gesteld. Maar het wordt tegenwoordig ook geschreven.
Toekomst
Dat is overal in het straatbeeld te zien. Alle straatnaam- en verkeersborden in plaatsen met een grote Arbëreshë gemeenschap zijn tweetalig. Dat is twintig jaar geleden zo ingesteld, nadat de overheid het Arberisch als een officiële minderheidstaal erkende. Aan de gemeentegrens van Firmo, een dorp met 2000 inwoners, staat langs de weg een bord met de tekst ”Mirë se na erdhët fermë” (Welkom in Firmo). De taal grossiert in gewichtig aandoende en tegelijkertijd vrolijke trema’s op de e.
Het is te hopen dat de taal het volhoudt in het tijdperk van Instagram en Netflix, in een wereld waarin culturele verschillen verdwijnen. De mannen aan de Corso Skanderbeg in Lungro zijn vooral zestigers en zeventigers. De jonge generatie geeft minder om het Arberisch. „Helaas gaat het gebruik van de taal achteruit”, zegt Boccia. „De kinderen van nu praten Italiaans met elkaar, en niet meer onze taal.” Boccia heeft twee kinderen in de leeftijd van 7 en 10 jaar. Hij heeft er wél voor gezorgd dat zijn kinderen het Arberisch onder de knie hebben. Zullen zij de laatste generatie zijn?
De 72-jarige Vincenzo Bruno, een gepensioneerde onderwijzer die ook toneelschrijver is, vreest voor de toekomst. „Voor de eerste keer in onze vijfhonderdjarige geschiedenis bestaat het risico dat we er niet in slagen om onze cultuur te verdedigen. In het verleden was het gemakkelijker om als afgesloten gemeenschap de tradities te behouden.”
Bruno probeert de generatiekloof te overbruggen. Onlangs schreef hij een komedie in drie bedrijven met als titel ”Dhëndri i gjetur me internetin” (”Mijn man gevonden via internet”) over een Arbëreshë vrouw die online haar toekomstige man leert kennen. Een dreiging is ook dat de Arbëreshë meer en meer gemengde stellen vormen. „Tot de jaren 70 trouwden wij binnen onze eigen groep”, vertelt Domenico Morelli, een Arbëreshë en voorzitter van een nationale instantie die opkomt voor de minderheidstalen in Italië. „Helaas is dat niet meer zo.”
Paus
Mogelijk de belangrijkste verbindende factor is het geloof. De Arbëreshë zijn Oosters-katholiek, volgen de Griekse ofwel Byzantijnse rite –de liturgie is in het Grieks– en ze beschouwen de paus als hun hoogste autoriteit. De Arbëreshë werden een eeuw geleden opgenomen in de rooms-katholieke structuur. Toen werd de eparchie (bisdom) Lungro opgericht, het eerste rooms-katholieke bisdom van de Byzantijnse rite in Italië.
De bisschop is afwezig, maar na een paar keer bellen bij het bisschopshuis doet een priester open. Arcangelo Capparelli, zoals hij heet, is aan het schoonmaken, zo zegt hij. Maar de ”aartsengel” (dat is immers de betekenis van zijn voornaam) wil wel even de kathedraal laten zien. Zo zien we iconen en mozaïeken, typische voor het interieur van een Oosterse kerk. De inrichting is tamelijk nieuw. Het mozaïek van de koepel, dat een Pantocrator voostelt, is aan het eind van de vorige eeuw gemaakt door een Albanese kunstenaar.
Er is ook een reliekhouder van de heilige Euphemia. De geloofsbelijdenis van Chalcedon (451 na Chr.) hebben we aan haar te danken, als we tenminste geloof hechten aan een heiligenbeschrijving uit de 8e eeuw. In de aanloop naar het concilie van Chalcedon waren de bisschoppen verdeeld over wat bedoeld werd met de twee naturen van Jezus. Een deel vond dat er een onderscheid was tussen het goddelijke en het menselijke in Jezus, een ander deel meende dat Jezus zowel volledig goddelijk als volledig menselijk is en dat deze beide naturen ongescheiden zijn.
Om uit de impasse te komen werd besloten dat beide partijen hun geloofsbelijdenis op papier zouden zetten. Beide teksten werden in de tombe van de heilige Euphemia geplaatst. Na drie dagen werd de kist weer opengemaakt. En wat bleek? De orthodoxe tekst, die de ”ongescheiden tweenaturenleer” aanhing, lag in de handen van de heilige, de ”ketterse” aan de voeten van Eupehemia. De heilige had geduid.
Er zit een deurtje in de gouden reliekhouder. Dat wordt alleen op feestdagen geopend. Hoewel het geen feestdag is, wil Capparelli het deurtje wel even openen. Heel katholiek, of beter gezegd heel Byzantijns allemaal. Het zondagse kerkbezoek is ook hier matig, zoals elders in Italië, maar bij kerkelijke feestelijkheden laten alle Arbëreshë zich van hun beste kant zien, zegt de priester.
De Arbëreshë zijn trots op de rol van hun kerk. Paus Paulus VI (1963-1978) heeft eens gezegd dat hun kerk „de voorloper van de moderne oecumene” is. Daarmee wordt uiteraard gedoeld op de toenadering tussen de Roomse en de Oosterse Kerk en niet die met protestantse kerken. Overigens zijn er een paar Arbëreshë Jehova’s getuige geworden, weet Domenico Morelli te vertellen. In Civita viel het al op dat twee leden van dat genootschap met hun folders in de weer waren.
Mythe
Een andere bindmiddel vormt Skanderbeg. Dat is trouwens ook zo in Albanië, waar de dubbele adelaar uit de nationale vlag nota bene afkomstig is uit het familiewapen van Kastrioti. „Skanderbeg is voor ons Italo-Albanezen een mythe. Er hangen veel legendes om hen heen. Het verhaal gaat dat hij 25 veldslagen tegen de Turken heeft gevoerd, en er maar een heeft verloren”, vertelt Vincenzo Bruno. „Maar Skanderbeg is niet alleen belangrijk voor ons, maar voor heel Europa. Hij heeft het christelijke Westen in de vijftiende eeuw verdedigd tegen de islamitische Ottomanen.”
Calixtus III, de toenmalige paus, noemde Skanderbeg ”atleet van Christus” en ”verdediger van het geloof”. In elke Arbëreshë gemeente staat een buste van de man. Meestal op het centrale plein. Hij ziet er altijd hetzelfde uit: slank gezicht, woeste blik, zware wenkbrauwen, een lange baard in slierten, een snor, en een helm met daar bovenop een geitenkop met twee lange hoorns. Zo’n helm zou ook Alexander de Grote hebben gedragen. En Gjergj Kastrioti voelde zich toch een beetje Alexander. De Turken noemden hem niet voor niets prins Alexander ofwel Iskender Beg (Skanderbeg). Die kon je beter als vriend dan als vijand hebben.
Nieuwe immigratie
Na de val van het regime van Enver Hoxha in 1985 namen talrijke inwoners van Albanië de wijk naar Italië. Momenteel wonen er 450.000 Albanezen in Italië. Daarmee zijn ze numeriek gezien de op een na grootste groep immigranten. Roemenen zijn met 1,1 miljoen de grootste. Er is nooit een volkstelling onder de Arbëreshë gehouden, maar zowel Luigi Boccia als Domenico Morelli houdt het erop dat de groep 80.000 mensen telt. Er bestaan weinig contacten tussen de Arbëreshë en de nieuwe immigranten. „Er heeft zich geen wederzijdse versterking voorgedaan tussen de oude nederzettingen en de nieuwe Albanese immigratie. De nieuwe immigranten hebben zich niet in de kleine berggemeenten in Zuid-Italië gevestigd maar in de grote steden”, verklaart Morelli.