Molukse marinier is sinds treinkaping bij De Punt altijd waakzaam
Johnny Titahena ondervindt nog steeds de gevolgen van de keuze die hij ruim veertig jaar geleden maakte: hij nam als marinier deel aan de beëindiging van de treinkaping bij De Punt. Terwijl hij zelf Molukker is.
Titahena doet zijn verhaal in het boek ”Liggen blijven!” dat deze dinsdag verschijnt. De Telegraafjournalisten Olof van Joolen en Silvan Schoonhoven schetsen daarin de totstandkoming van de terreurbestrijding in Nederland. In de jaren zeventig –met gijzelingen in Wassenaar, Den Haag, Scheveningen en Drenthe– moesten de mariniers van de Bijzondere Bijstandseenheid (BBE) zichzelf het vak van terreurbestrijder aanleren, met vallen en opstaan en minimale middelen. Zij legden de basis voor alles wat Nederland nu heeft en doet aan terrorismebestrijding.
De kaping bij De Punt in 1977 kwam de afgelopen jaren weer in het nieuws door een rechtszaak van nabestaanden die stelden dat de overheid destijds haar boekje te buiten ging en dat mariniers onnodig gijzelnemers hebben geëxecuteerd. Het geweld was niet onrechtmatig, sprak de rechter op 25 juli echter uit.
Nadat in 1978 nog een gijzeling in het provinciehuis in Assen was beëindigd, kwamen de terreurbestrijders in „wel erg rustig vaarwater”, volgens de ex-mariniers die voor het boek zijn geïnterviewd. „In de jaren tachtig en negentig oefenden we wel, maar stond onze ontwikkeling stil.” De urgentie was weg: de Molukkers kwamen niet meer in actie en links-radicale groepen bedienden zich van andere methoden: zij deden niet aan gijzelingen, maar pleegden bomaanslagen en stichtten brand.
Sinds 11 september 2001 staat terreurbestrijding weer voluit op de agenda. Voor het eerst sinds Palestijnen in 1970 vijf vliegtuigen kaapten „lanceren terroristen weer een plan met vier vliegtuigkapingen tegelijk. Er is een groot verschil – deze simultaanactie kent geen happy end, maar gaat de boeken in als de dodelijkste aanslag aller tijden. Als de stofwolken zijn opgetrokken, zijn er ruim drieduizend doden en meer dan zesduizend gewonden te betreuren, vooral in de ruïnes van de Twin Towers van het World Trade Center in New York. Het is zeker niet de eerste keer dat het Westen te maken krijgt met aanslagen uit radicaal-islamitische hoek, maar op 11 september 2001 dringt het besef door dat jihadisten de blik nu strak op Europa en Amerika hebben gevestigd.”
Sinds 1 januari 2006 zijn arrestatieteams, mariniers en scherpschutters van de krijgsmacht bijeengebracht in de Dienst Speciale Interventies (DSI). De terreurbestrijding is geprofessionaliseerd. Geen politicus haalt het meer in zijn hoofd om hoogstpersoonlijk op zwaarbewapende terroristen af te stappen om te onderhandelen, zoals premier De Jong en minister Luns in 1970 deden.
Intussen houden gegijzelden en bevrijders van het Drentse provinciehuisdrama elk jaar een reünie. En daar kan het gebeuren dat een geredde oog in oog komt te staan met een redder en hem met tranen in de ogen bedankt, „bewust van veertig levensjaren die hij zonder de mariniers misschien nooit had gehad.”
Johnny Titahena staat nog voluit achter de keuze die hij maakte –deelnemen aan de bestorming van zijn volksgenoten in de gekaapte intercity–, al maakte het zijn positie in de Molukse gemeenschap hachelijk. „Wij willen die landverrader”, schreeuwden de tientallen volksgenoten die zijn ouderlijk huis in Winterswijk beschadigden en er de ruiten ingooiden.
Tita, zoals hij voor zijn maten heette, had voor de ordeherstellers gekozen en niet voor de ordeverstoorders. Zo zag hij het, en zijn naaste familie dacht al net zo.
Zijn neef behoorde in 1975 tot de treinkapers in Wijster, zo werd gezegd. Daarom werd John daar vanuit de voorste linie overgeplaatst naar een logistieke ondersteuningspositie op afstand. De suggestie alleen al dat hij niet loyaal zou zijn, maakte hem ziedend. Neef bleek toch geen kaper te zijn en John mocht terug naar de voorste rij. Het leidde tot een breuk in de familie. „Dat is een keiharde sanctie in een gemeenschap waar familieverhoudingen zo belangrijk zijn”, noteren de auteurs. „Johns ouders geven tegenover de buitenwereld en hun zoon geen krimp. Ze blijven hem steunen. Dat ook zij worden uitgekotst, dat is dan maar zo. De steun zal er altijd blijven en die maakt dat John verder kan. Ook wanneer hij in de disco op een wc-deur zijn naam ziet bij een poppetje dat aan een galg bungelt.”
Altijd een vijand
Bij de kaping bij De Punt vroegen zijn superieuren zich dan ook af of ze hem dat opnieuw moesten aandoen. Titahena wilde echter zelf weer in de voorste linie. Hij nam deel aan de spectaculaire bevrijdingsactie bij de trein. „Ruim achtduizend kogels, een doorzeefde intercity en acht doden”, vatten de journalisten de uitwerking van die enkele minuten samen.
Titahena en de andere gezinsleden doken onder in de kazerne in Doorn, waarvan een onneembare vesting werd gemaakt. Op Curaçao bouwden ze een nieuw bestaan op, maar Titahena keerde terug naar Nederland.
Daar moet hij nog steeds, elke dag, waakzaam zijn vanwege mogelijke wraakacties. „In de Molukse cultuur geldt: eens een vijand, altijd een vijand”, zegt hij in het boek. „Je ligt eruit en dat is het. Ik ben niet bang, wel heel voorzichtig. Ik ken mijn mensen. Natuurlijk, als ze me hadden willen pakken, hadden ze het al gedaan. Maar toch. Het probleem is dat het vanwege de rechtszaak over De Punt maar blijft spelen. Daardoor zijn Molukkers in de veronderstelling dat wij ‘hen’ hebben geëxecuteerd, terwijl dat absoluut niet zo is.”