Student worden en christen blijven
Honderden jongeren uit de gereformeerde gezindte verruilen volgende week het vertrouwde klaslokaal op de middelbare school voor een plaatsje in een anoniem collegebankje. Menig (groot)ouder houdt het hart vast. Want meer dan eens was een academische studie de voorbode van secularisatie.
Bekende voorbeelden zijn Ayaan Hirsi Ali en Franca Treur. De eerste groeit als moslima op in Somalië en komt als jonge twintiger naar Nederland. Een kleine tien jaar later valt ze van haar geloof na het lezen van het ”Atheïstisch manifest” van Herman Philipse.
Treur komt uit het Zeeuwse Meliskerke en doet op haar 19e belijdenis in de plaatselijke gereformeerde gemeente. Door haar studie Nederlands en literatuurwetenschap ontdekt ze dat „veel verhalen uit de Bijbel ontleend zijn aan andere, oudere culturen. (…) Ik voelde me min of meer verraden, omdat ik hierdoor tot de overtuiging was gekomen dat godsdienst iets was van mensen, die via verhalen antwoorden zochten op levensvragen. Niet iets dat ingesteld was door God.”
Hoewel er dus zeker mensen zijn die een orthodoxe vorm van geloof kwijtraken als gevolg van wetenschappelijke inzichten, is het te kort door de bocht om te stellen dat het volgen van een academische opleiding seculariserend werkt. In 2013 verscheen de omvangrijke Britse studie ”Christianity and the University Experience” (letterlijk vertaald: Christendom en de universiteitservaring). De auteurs presenteren daarin onder meer de uitkomsten van de vraag of christelijke studenten sinds het begin van hun universitaire studie religieuzer dan wel minder religieus zijn geworden.
Toename religiositeit
Opvallend is hun bevinding dat de overgrote meerderheid van de studenten zegt qua godsdienstigheid weinig veranderd te zijn. Wel is het zo dat na één jaar universitaire studie 80,5 procent dat zegt, en dat dit na jaar drie is gezakt naar 68,4 procent. Maar tegelijk stijgt het percentage studenten dat aangeeft in drie jaar tijd religieuzer te zijn geworden van 10,7 procent naar 19,1 procent en het percentage geënquêteerden dat minder religieus wordt van 6,8 procent naar 14,2 procent. Per saldo ligt het percentage dat zegt godsdienstiger te zijn geworden dus iets groter dan het percentage dat aangeeft minder religieus te zijn geworden.
Nu zeggen statistieken wel wat, maar lang niet alles. De moeilijkheid is dat de in Groot-Brittannië ondervraagde populatie christelijke studenten niet een-op-een te vergelijken is met studenten van reformatorischen huize in Nederland. Voor zover bekend is er nooit een dergelijke enquête in Nederland gehouden onder uit de gereformeerde gezindte afkomstige wo’ers, en het is moeilijk op voorhand te voorspellen wat de uitkomsten zullen zijn.
De aan de andere kant van de Noordzee gedane studie is lang niet het enige onderzoek naar de (vermeende) invloed van een academische opleiding op religiositeit. Met name in de Verenigde Staten verschenen hierover de afgelopen tientallen jaren talloze studies. Allemaal ontrafelen ze een deel van het complexe vraagstuk. Meerdere wetenschappers wezen erop dat de ene universitaire opleiding de andere niet is. Zo zouden studenten vooral in sociale wetenschappen en geesteswetenschappen ondergedompeld worden in seculiere theorieën en kennismaken met niet-religieuze wereldbeelden, terwijl dat voor studenten bouwkunde nauwelijks aan de orde is.
Op kamers
In andere publicaties wordt gesteld dat niet de academische studie ontkerkelijking bevordert, maar het verlaten van de vertrouwde omgeving waarin iemand is opgegroeid. De bekende, vorig jaar overleden godsdienstsocioloog Peter L. Berger introduceerde een halve eeuw geleden het begrip plausibiliteitsstructuur. Hiervan is sprake als een groep mensen leeft volgens een gedeelde wereldbeschouwing en dezelfde, daaruit voortvloeiende normen en waarden. Zolang deze structuur intact blijft, wordt dit gemeenschappelijke wereldbeeld bevestigd en de manier van doen gehandhaafd. Een verstoring –bijvoorbeeld het op kamers gaan wonen– kan met zich meebrengen dat iemands godsdienstige overtuigingen en praktijken verzwakken.
Sommige onderzoeken zoomen in op de rol van de christelijke studentenvereniging. De eerder genoemde Britse studie schenkt aandacht aan de Christian Union, een landelijke opererende christelijke studentenverenging die op veel campussen actief is. Eens per week houdt de Christian Union een centrale activiteit. Verder komen de leden in groepjes van wisselende samenstelling samen voor Bijbelstudies en vrijwilligersactiviteiten. Op zondagmorgen bezoeken ze vaak gezamenlijk een „studentvriendelijke kerk”. De „universiteitservaring” verzwakt hun religieuze identiteit niet, concluderen de onderzoekers. De meeste bij Christian Union aangesloten studenten blijven net zo frequent naar de kerk gaan als toen ze nog bij hun ouders woonden. Ook blijven ze conservatief in hun geloofsopvattingen.
Aanvechtbare claims
Een kritische kanttekening die bij veel onderzoeken over dit thema kan worden geplaatst, is dat vragenlijsten vaak enkel zijn uitgezet onder universitair geschoolden. Daarom zijn claims over de invloed van een academische studie op religieuze overtuigingen en praktijken vaak aanvechtbaar. Want theoretisch is het heel goed mogelijk dat de kerkelijkheid en godsdienstigheid onder mbo’ers en mensen die direct na de middelbare school aan het werk gaan uiteindelijk niet of nauwelijks verschilt van die van hoger opgeleiden.
Kortom: het is te gemakkelijk om te stellen dat studeren aan een universiteit secularisatie in de hand werkt. Weliswaar verstoort deze ervaring de plausibiliteitsstructuur, zeker als een student ook op kamers gaat. Maar nieuwe relaties in de studentenstad –bijvoorbeeld met christenen uit kerken en de studentenvereniging– kunnen deze interruptie ondervangen. En niet universitair geschoolden kunnen uiteindelijk net zo goed onkerkelijk worden.
„Rooms-katholieke studiegenote bad ook voor haar lunch”
Mijn naam is Nellieke Oudijn. Ik ben 22 jaar en kom uit Nunspeet. Op de middelbare schooltijd bereidden mijn docenten me voor op „de boze buitenwereld.” Toen ik begon met mijn studie rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht bleek die boze buitenwereld reuze mee te vallen. Hoewel ik geen intensief contact met hen had, bleken mijn studiegenoten over het algemeen aardige mensen te zijn. Dat bleven ze ook toen ik bijvoorbeeld vertelde dat ik op zondag twee keer naar de kerk ga. Met één studiegenoot trok ik intensiever op. Ze was geen uitgaanstype en had vergelijkbare normen en waarden als ik. In mijn master staats- en bestuursrecht had ik goed contact met een rooms-katholieke studiegenote uit Spanje. We waren verrast toen we merkten dat we allebei voor onze lunch wilden bidden. In werkgroepen discussieerden we over de euthanasiewetgeving, de uitspraak van de Hoge Raad over het vrouwenstandpunt van de SGP en het verplicht stellen van inenten. Ik ondervond geen weerstand toen ik mijn zienswijze voor het voetlicht bracht. Wel viel me op dat de docent voorzichtig was en de boel niet op de spits wilde drijven. Ik nuanceer de stelling dat een academische studie seculariserend werkt. Hoewel ik daar de voorbeelden wel van ken, zijn in mijn omgeving ook genoeg voorbeelden van het tegendeel te vinden. Cruciaal is of je met je vragen bij iemand terechtkunt. Zelf reikte mijn vader me zo nu en dan een boek aan. Ik denk bijvoorbeeld aan ”Het is ingewikkeld geworden” van prof. Blauwendraad. Dat boek heeft mij wel geholpen. Echte geloofstwijfel heb ik niet gehad. Wel zocht ik naar antwoorden op argumenten die het geloof in God onderuit willen halen. Veel had ik aan ”God bewijzen” van Stefan Paas en Rik Peels en ”In alle redelijkheid” van Tim Keller. Op studentenvereniging Depositum Custodi bestudeerden we dergelijke boeken uitvoerig. Van huis uit kreeg ik een interkerkelijke instelling mee, maar het lidmaatschap van Depositum Custodi gaf hieraan een verdere impuls. Leden van de vereniging kwamen uit allerlei kerken. Samen lazen we Calvijns ”Institutie”. Ik ontdekte dat hij onderwerpen als bekering en geloofszekerheid anders uitlegt dan in sommige kerken ter rechterzijde van de gereformeerde gezindte wel wordt geleerd. Ik heb daardoor nóg breder leren kijken.
„Moeilijke vragen delen met andere christelijke studenten”
Ik ben Arinja van de Woestijne uit Lunteren en 17 jaar oud. Deze week had ik introductiedagen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Volgende week beginnen mijn colleges voor de universitaire pabo. Twee dagen per week ben ik daarvoor aan de VU en één dag op Hogeschool Viaa in Zwolle. Verder ga ik één dag stagelopen. De overgebleven dag is bedoeld om alles bij te werken. Ik heb twee oudere zussen en van hen weet ik wel een beetje wat me te wachten staat. Ze drukken me vooral op het hart dat ik goed moet studeren en moet genieten van deze tijd. Ik vind het leuk om mensen te ontmoeten die heel anders in het leven staan. Ik heb gemerkt dat velen zich intensief inzetten voor anderen, hoewel ze niet gelovig zijn. Veel christenen kunnen daar een voorbeeld aan nemen. Tijdens de introductiedagen ontmoette ik ook studenten die geen idee hebben van de betekenis van het christelijk geloof en zich met heel andere dingen bezighouden. Ik hoorde hun verhalen over het stappen en begreep dat ze daarnaast soms zaterdag én zondag werken. Ik ben benieuwd hoe ik hen ’s maandags na al dit feesten en werken zal aantreffen in de collegebankjes. Ik ben wel van plan om het daar eens met hen over te hebben. Ik schaam mij er niet voor dat ik christen ben. Het helpt dat ik lang niet de enige ben, maar het is zeker niet zo dat wij christenen bij elkaar op een kluitje zitten. Ik verwacht dat mijn studie veel nieuwe ideeën aanreikt, ook ideeën die soms op gespannen voet staan met de Bijbel. Deels ben ik daar tijdens mijn middelbareschoolperiode op voorbereid. Ik denk bijvoorbeeld aan de docent biologie die ineens deed alsof hij evolutionist was. Ook een vak als religie en samenleving hielp om je kennis te vergroten van andere godsdiensten en stromingen en je daarover een mening te vormen. Daarvan leerde ik dat ik in discussies niet altijd Bijbelse argumenten kan gebruiken. Ik vind het fijn om moeilijke vragen met andere christelijke studenten te kunnen delen. Daarom sluit ik me aan bij studentenvereniging Depositum Custodi. Ik heb zin in de studie. Ik houd ervan om dingen uit te zoeken, meer over de denkwereld van kinderen te leren en zie uit naar de colleges en werkgroepen. Het kan zijn dat ik eerst even de kat uit de boom kijk. Maar daarna zal ik mij zeker in de discussies mengen.
„Op CSFR veel opgestoken van oudere dispuutsgenoten”
Ik heet Jan Kees Vermeij, ben 23 jaar en kom uit Bleskensgraaf. Inmiddels woon ik alweer vier jaar op kamers in Leiden. Ik heb Engelse taal en cultuur gestudeerd en rond nu mijn scriptie af voor mijn master Engelse literatuur. Dat een academische studie seculariserend werkt, heb ikzelf niet zo ervaren. Natuurlijk roept de wetenschap allerlei vragen op waarop je niet direct een antwoord hebt. Maar tegelijk brachten ze me niet van mijn stuk. Wetenschap en geloof zijn onderscheiden werelden, met elk een eigen perspectief. En het is ook niet zo dat wetenschap het bestaan van God ontkent. Ik vind het waardevol wat ik las bij de Tsjechische theoloog en auteur Thomas Halik over Gods grootheid. Hij staat boven de wetenschap en overstijgt ons menselijke denken. Tot vorig jaar was ik lid van studentenvereniging CSFR. In dat jaar spraken we onderling veel over schepping en evolutie naar aanleiding van ”En de aarde bracht voort” van prof. Van den Brink. Ik vind dat we in deze discussie tegenstellingen niet moeten uitvergroten. Zelf vind ik het in elk geval voor mijn geloofsleven niet belangrijk om exact te weten hoe het zit. Veel stak ik op van oudere studenten op de vereniging. Zij snapten uit eigen ondervinding de vragen waarmee je liep. Zij wisten ook beter wat er buiten de muren van de kerk speelt dan docenten op de middelbare school. Op kamers wonen brengt met zich mee dat je keuzes moet maken. Als je op zondag in Leiden bent, dwingt niemand je naar de kerk te gaan en verbiedt niemand je een vergeten boodschap te halen. Dat vergt zelfdiscipline. Mijn tip voor aankomende studenten is om zondags ook eens naar een kerk in de stad waar je studeert te gaan die oog heeft voor studenten. Ik ben opgegroeid in de hervormde gemeente van Bleskensgraaf. Hoewel ik absoluut oog heb voor het vele goede van reformatorische kerken, heeft mijn studententijd me wel kritischer gemaakt. Vaak wordt er star vastgehouden aan bepaalde tradities, zoals het lezen van de Bijbel in de Statenvertaling. De Heidelbergse Catechismus vind ik waardevol. Maar dit belijdenisgeschrift is op sommige punten niet altijd even relevant, denk bijvoorbeeld aan die zondag over de paapse mis. Ik vind het ook wenselijk dat predikanten in preken meer aandacht besteden aan hedendaagse vragen.
„Veel hoogleraren denken heel anders over bepaalde zaken”
Mijn naam is Mathieu van Spronsen en ik kom uit Sommelsdijk. Afgelopen jaar slaagde ik voor mijn vwo-eindexamen aan de Prins Maurits Scholengemeenschap in Middelharnis. Volgende week hoop ik te beginnen met mijn bachelor theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ik verhuis ook naar de hoofdstad: net als een twintigtal andere christelijke studenten krijg ik een kamer in verzorgingshuis De Drie Hoven in Slotervaart. In ruil voor een lage huur gaan we daar vrijwilligerswerk doen. De initiatiefneemster zocht bewust naar christelijke studenten. Ze verwacht van ons dat we „een hogere moraal hebben en niet elke nacht dronken thuiskomen.” Theologie studeren lijkt me aan de ene kant pittig. Veel hoogleraren denken heel anders over bepaalde zaken dan ik van huis uit heb meegekregen. Het mooie aan theologie vind ik dat je je verdiept in dingen die hoger zijn dan jezelf. Als je fundament aan het wankelen wordt gebracht, mag je dat biddend en Bijbellezend voor God neerleggen en vooral in vertrouwen op Hem leven. Vorige week was ik op een studieweek van de Gereformeerde Bond voor studenten theologie. Daar werd gezegd dat je alleen bij het geloof kunt blijven als je voortdurend de omgang met God zoekt. Onze voormalige predikant ds. J. C. Breugem zei iets vergelijkbaars toen ik meerdere keren met hem sprak over mijn wens om theologie te studeren en uiteindelijk gemeentepredikant te worden. Op de middelbare school kregen we een heel blok lessen over de verhouding tussen geloof en wetenschap. Dat gebeurde mede aan de hand van de inaugurele rede van prof. Van den Brink. Hij noemt daarin zes manieren waarop geloof met wetenschap kan worden verbonden. Het meest sprak het model mij aan waarin wetenschap ondergeschikt wordt gemaakt aan het geloof. Zo ontstaat er geen conflict tussen de zondag en de maandag. Afgelopen week was de CSFR-introductieweek. We hebben gevoetbald, geborreld, dispuutsliederen geoefend, een moresmaaltijd gehouden en natuurlijk was er de ontgroening. Maar ook deden we Bijbelstudie en brachten we een bezoek aan evangelisatiepost Bij Simon de Looier. Ik heb inmiddels twee medetheologen ontdekt en weet dat er op het dispuut nog meer theologiestudenten zitten die al verder in hun studie zijn. Een meerwaarde van een studentenvereniging lijkt mij dat je onder gelijkgestemden je vragen kunt delen en samen kunt groeien in het geloof. Ik ben niet alleen op de CSFR gegaan voor de gezelligheid.