Controverse rond salafistische prediker dwingt Kamer tot heldere keuzes
Wat de salafistische prediker Fawaz Jneid zoal te berde brengt, is niet mals. In een rapport van de politie Den Haag, opgemaakt in augustus 2017, valt onder meer te lezen dat hij een rol vervult als prediker, docent of geleerde „voor personen die daadwerkelijk terroristische misdrijven hebben gepleegd en/of zijn uitgereisd.” Ook heeft hij invloed op vele toehoorders die mede dankzij hem overtuigd zijn geraakt „van hun individuele verplichting tot het voeren van de gewelddadige strijd of de ondersteuning daarvan.”
Jneid is dus niet iemand die je in een rechtsstaat ongestoord zijn gang kunt laten gaan. Dat vindt inmiddels ook de rechter. Het ministerie van Justitie en Veiligheid stond het Jneid vorig jaar tijdelijk niet toe om voor te gaan in de Schilderswijk en Transvaal. Met dat gebiedsverbod voor deze twee Haagse wijken was de rechtbank het eens.
Inmiddels ligt er een nieuwe vraag op tafel. Moet deze prediker nog strenger worden aangepakt, nu duidelijk is dat hij in een Facebookpreek stevig heeft uitgehaald naar de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb? De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) toonde zich bezorgd over de mogelijke uitwerking van de preek op salafistische jongeren, maar vooralsnog wordt Jneid niet vervolgd.
In de Tweede Kamer verdedigde minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) dinsdag, evenals vorige week, de terughoudendheid van het OM. Diverse rechtsgeleerden zijn hem inmiddels bijgevallen. Hun waarschuwing luidt kortweg dat een strafproces tegen Jneid kan ontaarden in een richtingenstrijd tussen arabisten over de vraag: Wat bedoelde de verdachte precies? In dit geval: Beschuldigde de salafist Aboutaleb wel of niet van een afvalligheid die met de dood moet worden bestraft?
De kanttekening is terecht, zo weten waarschijnlijk ook de justitiewoordvoerders in de Kamer. Zij zijn juridisch voldoende onderlegd om te weten hoe bont een burger het moet maken voordat een rechter tot een veroordeling komt. Zeer waarschijnlijk nog net wat bonter dan Jneid, die zich kan verweren door te stellen dat hij met zijn woordkeus niet aanzette tot haat; iets wat voor een schuldigverklaring is vereist.
Dat de Kamer Grapperhaus dinsdag vroeg nog eens naar de zaak te kijken is niettemin goed. Dat iemand met een fysiek gebiedsverbod geen beperkingen krijgt opgelegd in de digitale wereld vraagt om opheldering.
Controverses zoals deze dwingen echter wel tot een heldere keuze tussen nog even afwachten, alsnog aandringen op vervolging om de grenzen van de wet beter in beeld te krijgen, of de strafwet aanscherpen. Die keus moet de Kamer dan ook maken. De minister alleen opjutten en dan gas terugnemen, roept het beeld op van Kamerleden die zich slechts voor de bühne willen distantiëren van het salafisme. Dat kan niet de bedoeling zijn.