Prof. T. A. Boer: christelijke ethiek kent boven- en ondergrens
„De christelijke ethicus staat met zijn voeten in de modder, maar met zijn hoofd in de wolken”, stelde ethicus prof. dr. T. A. Boer woensdag in een lezing voor theologiestudenten van de Gereformeerde Bond (GB).
Op de derde dag van de GB-studieweek voor theologiestudenten in Elspeet hield prof. Boer een lezing over ”Ethiek tussen schepping en eschaton”. „De christelijke ethiek formuleert normen en waarden evenwichtig balancerend tussen het ideaal van het Koninkrijk Gods en het besef van de gebrokenheid der schepping”, zo vatte hij samen.
Prof. Boer, universitair docent ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit en bijzonder hoogleraar op de Lindeboomleerstoel Ethiek van de zorg aan de Theologische Universiteit Kampen, onderscheidde twee „aanlooproutes” in de ethiek. De eerste ziet Gods wet als een terugverwijzing naar de scheppingsorde van voor de zondeval. De andere ziet de wet als een gerichtheid op het toekomende Koninkrijk Gods, waar alles goed zal zijn, zelfs beter dan voorheen.
Prof. Boer beschreef de beide mogelijkheden van ethiekbeoefening, met de lastige vragen die iedere vorm oproept. Ethiek vanuit de rooms-katholieke traditie focust meer op de scheppingsorde. De protestantse traditie neigt ernaar ethische voorschriften op te stellen vanuit het eschaton. Dat verklaart volgens prof. Boer dat protestanten –met name de vrijzinnigen– gemakkelijker voorheen onwrikbare Bijbelse geboden kunnen relativeren.
De hoogleraar vergeleek de christelijke ethiek met de medische benadering van de bloeddruk, waar sprake is van boven- en onderdruk. Zo is er in de ethiekbeoefening ook een ondergrens en een bovengrens te onderscheiden. Dan beweegt de ethiek van na de zondeval tot het toekomende Godsrijk (het eschaton) tussen een bovenlijn (het meest ideale) en een onderlijn (het tegengaan van de chaos).
In dit schema zijn er „geboden op bodemniveau”, die moeten worden opgelegd om de chaos te voorkomen en door overheden dan ook worden bestraft bij overtreding. De andere voorschriften horen tot de sfeer van de bovenlijn. Deze kunnen niet algemeen dwingend worden opgelegd, omdat het meest ideale moeilijk te bereiken is.
Voorbeelden van „bodemvoorschriften” zijn volgens prof. Boer de wetten rondom zaken als abortus, euthanasie en echtscheiding. Ze zijn als vlonders die voor dieper wegzakken moeten behoeden.
De ethicus vindt het te mager als ethiek zich uitsluitend bezighoudt met wetten en geboden die erger kwaad moeten voorkomen. Hij constateert ook het gevaar dat geboden van het bodemniveau worden verheven tot ideaal. Dat gebeurt bijvoorbeeld als mensen euforisch worden over de mogelijkheden die de euthanasiewet biedt.
Prof. Boer legde ook de vinger bij een andere omkering, namelijk als de hoge idealen van de bovenlijn worden opgevat als geboden van de bodemlijn en dwingend worden opgelegd. Als voorbeeld noemde hij de pogingen om van de voorschriften uit de Bergrede een politiek program te maken.
Stervenden
Ds. D. G. R. A. Beekman uit Noorden en ds. C. van Duijn uit Delft spraken ’s middags over hun ervaringen in het pastoraat aan stervenden. „Pastoraat aan stervenden leer je niet uit een handboek, al is theoretische kennis wel nuttig”, zo zei ds. Beekman. „In plaats van te focussen op de eeuwige bestemming is het beter ons te concentreren op de relatie met Jezus Christus.”
Ds. Van Duijn benadrukte dat alleen die pastor stervenden kan begeleiden die eerst zijn eigen dood onder ogen zag. „Bij stervensbegeleiding, wanneer de theologie op scherp komt te staan, blijkt iedere religieuze peptalk ijdele praat.” De Delftse predikant wees ook op „levende godsbewijzen”, namelijk de sterfgevallen waar de vreugde overheerst.