Cuypers, bouwer van kathedrale kerken
Dé kerkbouwer van de negentiende eeuw. Die titel mag de grote architect Pierre Cuypers met recht dragen. Zijn grote kathedrale kerken stempelen het –rooms-katholieke– landschap. Recent verscheen er een toegankelijk overzichtswerk over zijn leven en oeuvre.
In de zomer van 1859 zitten twee mensen urenlang in de kathedraal van het Franse Chartres. Ze maken een reis langs de monumentale kerken van Duitsland en Noord-Frankrijk. De kerk van Chartres heeft hun bijzondere interesse. De vroeggotische kerk is een van de beroemdste van het land. Niet het minst door het bijzondere licht in de hoge ruimte. Daar zorgen de blauwige gebrandschilderde ramen voor. De twee volgen „samen de hele dag de wisselende patronen van de zon in de ramen van de kathedraal.”
Het zijn Pierre Cuypers (1827-1921) en zijn tweede vrouw Nenny Cuypers-Thijm. Ze zijn een paar maanden eerder getrouwd. Na een korte huwelijksreis in het voorjaar maken ze deze zomer een langere kerkenreis. Centraal staat de door Pierre zo geliefde gotiek van de middeleeuwen, de bouwstijl die Cuypers in al zijn (kerk)ontwerpen vertaalt naar de negentiende eeuw, wat hem tot een van de grootste architecten van de Nederlandse neogotiek maakt.
Waarom deze stijl? Cuypers schrijft er in 1901 zelf over: „Wanneer gij te bouwen hebt, eene kerk, dan moet gij daarvoor gebruik maken van den Gotische stijl, omdat het in deze stijl is dat onze voorouders de prachtige kathedralen, parochiekerken en schilderachtige dorpskerken hebben gebouwd. Deze stijl bracht den mensch tot God door zijne verhevenheid in de keuzen der vormen, de slankheid zijner steunpunten, de sierlijke rijkdom der vensters. De opstijgende lijnen, door zuivere ogivale bogen verenigd, voeren de geesten hemelwaarts.”
Boter
De gedreven Cuypers valt met zijn neus in de rooms-katholieke boter. In 1852 richt hij met twee compagnons de firma ”Georges, Cuypers en Stoltzenberg, Ateliers voor Christelijke Beeldhouwkunst, Kerkschilderingen en Kerkmeubelen in alle Stijlen” op. En een jaar later wordt de bisschoppelijke hiërachie in Nederland hersteld. „Je zou haast voorkennis vermoeden bij de entrepreneurs”, schrijft Cuyperskenner Wies van Leeuwen in het prachtige boek dat eind vorig jaar in het Cuypershuis in Roermond werd gepresenteerd. „De katholieke herleving (vanaf 1853, WH) geeft de katholieken meer vrijheid. Het lijkt wel of ze daarop hebben gewacht want de bouw en inrichting van kerken krijgt een geweldige impuls. Er is vrijwel geen dorp of stad, of men bouwt een gigantische nieuwe kerk, bij voorkeur in de nieuwe ‘huisstijl’ van de katholieken, de neogotiek. Daar wordt enorm veel geld en energie ingestoken en dat betekent een hausse aan opdrachten voor kerken, hun inrichting en decoratie.” Het bedrijf van Cuypers bloeit en groeit.
Een vroege klus –in 1850– is de restauratie van de Munsterkerk in Roermond. Cuypers hakt er fors op in: twee torens laat hij vervangen door nieuwe, een barokke toren laat hij slopen en twee andere torens worden in opdracht van hem sterk verhoogd. Niet iedereen is het eens met de ingreep. Voor Cuypers is de kritiek een van de redenen om naar Amsterdam te verhuizen en daar zijn vleugels uit te slaan. En dat lukt. Niet voor niets staan daar twee pronkstukken van zijn hand: het Rijksmuseum en het Centraal Station.
Veghel
Een van de eerste grote kerken die Cuypers ontwerpt is de Lambertuskerk van Veghel (1863). Eenheid en symboliek zijn zijn uitgangspunten. „De eeuwige opvoering van Geloof, Hoop en Liefde moet in alles doorstralen”, schrijft hij aan zijn zwager. Daarom ontwerpt Cuypers niet alleen het gebouw, maar ook meubilair en altaar.
De Lambertuskerk zit vol symboliek. Cuypers gaat daar volgens Van Leeuwen soms heel ver in. Vooral de toren –„de oeverture van het hoogheilig zangspel”– is tot in detail doordacht: de toren heeft drie geledingen, het dubbelportaal wijst op de twee naturen van Christus, de drie torenvensters in de tweede geleding op de drie-eenheid, het achtkant van de spits op de vier evangeliën en de vier windstreken. Een tweede grote kathedraal van Cuypers is de Eindhovense Catharinakerk.
Het meest verbonden voelt de architect zich aan de Vondelkerk (1880), een kerk in hartje Amsterdam die hij zelf voor een deel bekostigt, want rooms-katholiek is en blijft hij in hart en nieren. Amsterdam wordt ook de stad van Cuypers’ grootste kerk Sint-Willibrordus(kerk) buiten de Veste – op papier. Het ontwerp straalt in alle opzichten het „katholieke zelfbewustzijn” uit, zegt Van Leeuwen. De kerk wordt wel gebouwd, maar door geldgebrek komen de zes hoge torens er nooit.
En zo volgt er een lange rij kerken en kathedralen: in het Friese Blauwhuis (1871) bouwt hij de dorpskerk, in Druten aan de Waal (1880) een kerk met ranke toren die nog steeds van ver opvalt; verder de rijk gedecoreerde Haagse Sint-Jacobus (1878), de Leeuwarder Bonifaciuskerk (1884), en de rijk beschilderde Dominicuskerk in Amsterdam (1893). Groot en trots is de Sint-Vitus (Hilversum), die Cuypers samen met zijn zoon Joseph bouwt.
Nassaugraf
Niet alleen door nieuwbouw drukt de architect zijn hand op kerkelijk Nederland, maar ook door restauratie. Vele kerken, zoals de Cunerakerk in Rhenen, krijgen articulerende pinakels en andere details die de gebouwen een meer gotisch uiterlijk geven. Zijn ingrepen zijn soms omstreden: de hervormde kerk van Stedum verandert na het „restaureren van de middeleeuwse schilderingen van een witte reformatorische preekkerk in een kleurige evocatie van het rode, noordelijke kleurenschema”, constateert Van Leeuwen.
Koninklijke goedkeuring op zijn werk krijgt Cuypers als hij tussen 1860 en 1863 het laatgotische grafmonument van Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk van Breda mag opknappen.
Vele opdrachten volgen. Cuypers publiceert ook regelmatig artikelen waarin hij zijn visie op (kunst)kwesties verwoordt. In politieke kring wordt hij eveneens opgemerkt. In 1897 staat hij kandidaat in Amsterdam voor de Kiesvereniging Nederland en Oranje. Op een affiche wordt de bouwmeester opgevoerd als „den man die openlijk voor God en Godsdienst strijdt.”
Oeuvre
Als hij in 1921 sterft laat hij een groot oeuvre achter: 150 religieuze bouwwerken en 120 wereldlijke. „In die zin is zijn katholieke bouwplan zeker geslaagd te noemen”, concludeert Van Leeuwen. Onder het kerkelijke werk vallen 94 kerken, 23 kapellen en 12 kloosters en gasthuizen.
Cuypers krijgt veel lof, maar er is ook een groep architecten en bouwhistorici die zijn werk niks vinden: „namaakgotiek”, noemen ze het. Zeker als de secularisatie in het tweede deel van de twintigste eeuw toeslaat, worden er verschillende kerken van Cuypers gesloopt.
Het jaar 1985 is een keerpunt, stelt Van Leeuwen. Dat jaar worden er tentoonstellingen over Cuypers gehouden in Amsterdam, Den Haag en Roermond, verschijnen er publicaties over zijn werk en wordt er wetenschappelijk onderzoek gedaan, onder anderen door Van Leeuwen zelf. Die betitelt Cuypers als: „Een geniaal kunstenaar, vol energie en elan. Zijn gebouwen getuigen nog steeds van vreugde in het ontwerpen. Dat maakt hem tot een promotor van schoonheid en kwaliteit, een markant drager van het architectonische beeld van zijn tijd.”
Mede n.a.v. Pierre Cuypers, Wies van Leeuwen; uitg. WBooks, Zwolle, 2015; ISBN 978 94 625 8117 3; 176 blz.; € 24,95.
Twee protestantse kerken
Cuypers bouwde vele kerken, maar slechts twee protestantse. In het Noord-Brabantse Valkenswaard komt in 1890 de hervormde kerk gereed. Het gaat om een fijnvormige, centraliserende kruiskerk. In Amsterdam wordt in 1877 nabij de Vondelstraat een kerk voor de hervormde gemeente door Cuypers opgeleverd. De architect is verder betrokken bij de restauratie van tientallen hervormde kerken uit de middeleeuwen, meldt Van Leeuwen.