Uitdrukking ”sola scriptura” uiterst problematisch
Het is de hoogste tijd om de uitdrukking ”sola scriptura” in de trofeeënkast van de kerkgeschiedenis te plaatsen, betoogt prof. dr. Henk van den Belt.
Het werd in de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikelijk om de uitdrukking ”sola fide” of ”fides sola justificat” als wachtwoord van de Reformatie of van Luther te typeren. Dat wachtwoord ging vervolgens een eigen leven leiden. Het breidde zich uit, eerst naar de genadeleer en daarna naar de Schriftleer. In de aanloop naar de twintigste-eeuwse herdenking van de Reformatie raakte de bekende drieslag ”sola scriptura, sola gratia, sola fide” in zwang. De zondaar wordt gered door Gods genade alleen en gerechtvaardigd door het geloof alleen. Hoe weet je dat? Alleen uit de Schrift.
Toch wordt door die laatste toevoeging (het ”sola scriptura”) gemakkelijk vergeten dat de sola’s van origine exclusief betrekking hebben op de soteriologie. De uitbreiding van de sola’s naar algemene beginselen van de Reformatie is mijns inziens dan ook problematisch.
Trente
Mijn voornaamste bezwaar tegen de sola’s ligt in het feit dat de kern van de Reformatie gedefinieerd wordt vanuit de polemiek met de rooms-katholieke contrareformatie.
De theologie van de rooms-katholieke Tridentijnse kerk kenmerkt zich op de drie genoemde fronten door het woordje ”et”. Genade en (”et”) verdienste, Schrift en traditie, geloof en werken. Maar wie de Reformatie van de weeromstuit door een drievoudig sola typeert, laat het rooms-katholieke Trente de agenda bepalen en vergeet gemakkelijk dat de theologie van de katholieke middeleeuwen veel meer nuance bevat dan het latere rooms-katholicisme. Zo verdwijnt het zicht op de katholiciteit van de Reformatie.
Het gaat immers in de Reformatie helemaal niet om de ontkenning van de traditie, maar om de herijking ervan, het gaat niet om de verwerping van de werken, maar om de juiste definiëring ervan als „vruchten der dankbaarheid uit een waar geloof.” De slogan ”fides sola” gaat los van de rechtvaardiging gemakkelijk een eigen leven leiden en wordt vergeten dat een geloof zonder werken dood is. Een gevaar dat de gereformeerde theologie bij het latere lutheranisme signaleerde. „Het was een levend geloof, ”fides sola”, doch niet ”solitaria”, dat volgens de Hervorming rechtvaardigde”, schrijft Bavinck. Zelfs als het om de genade tegenover de verdienste gaat is het sola te eenzijdig, omdat in die discussie over genade en verdienste de vraag naar de wilsvrijheid meespeelt. Sola gratia slaat de menselijke wil niet dood maar maakt de dode zondaar levend.
Schrift en traditie
Hoewel de Reformatie in Wittenberg het gevolg was van een intensieve bestudering van de Heilige Schrift, ligt aan de lutherse hervorming toch niet in de eerste plaats een formele opvatting over het gezag van de Schrift ten grondslag. De 95 stellingen over de aflaat komen voort uit een herontdekking van de augustijnse genadeleer. Het formele Schriftgezag kwam bij de lutherse reformatie eigenlijk pas in de discussie met Johann Eck aan de orde. Luther wilde zich aanvankelijk namelijk beroepen op een concilie om de kerk te reformeren. Daarbij sloot hij aan bij het conciliarisme uit de middeleeuwen.
Tijdens het godsdienstgesprek te Leipzig (1519) verweet Eck Luther dat hij met betrekking tot het primaatschap van de bisschop van Rome en met betrekking tot de eucharistie posities innam die overeenkwamen met het standpunt van Hus. Luther bevestigde dat hij het met Hus eens was, maar daarmee verviel ook de mogelijkheid om zich op het gezag van een concilie te beroepen. Het enige wat overbleef was de Schrift. „Een gelovig christen kan niet gedwongen worden enig gezag te erkennen dat verder reikt dan de Heilige Schrift (”non ultra sacram scripturam”); zij is het eigenlijke Goddelijke recht (”ius divinum”).”
De lutherse reformatie verloopt in grote lijnen dus van ”gratia” via ”fides” naar ”scriptura” als uiterste consequentie. Het beroep op de Schrift is voor Luther een middel om de genadeleer tegen de macht van de kerk te beschermen. Maar materieel uitkomen bij ”non ultra scripturam” (niets boven de Schrift) is nog weer iets anders dan een formeel begin bij ”sola scriptura”.
De Reformatie wil de katholieke kerk hervormen. De protestantse Schriftleer staat tegenover het Tridentijnse verstaan van de relatie tussen Schrift en traditie. Volgens Trente hebben de mondelinge overleveringen van de leer van Christus die in de kerk bewaard zijn, zowel gezag voor de leer (”doctrina”) als voor de kerkelijke praktijk. In de uiteindelijke tekst van het decreet staat dat „de waarheid vervat is in geschreven boeken en (et) in ongeschreven tradities.” Maar naast deze tweebronnentheorie is er ook in de middeleeuwse theologie een lijn waarin Schrift en traditie veel nauwer aan elkaar verbonden zijn. Wij ontvangen de Schrift uit de handen van het voorgeslacht in de overlevering van het christelijke geloof van generatie op generatie.
”Sola scriptura” impliceert een verwerping van de traditie en is daarom ongeschikt om de Schriftvisie van de Reformatie samen te vatten. De gereformeerde en lutherse reformaties hebben grote eerbied voor de kerkelijke traditie en confessie. ”Sola scriptura” is eerder een kenmerk van de radicale reformatie.
Tegenover de specifieke en eenzijdige opvatting van Trente over Schrift en traditie, kunnen protestanten beter niet over ”sola scriptura” spreken, maar over de Schrift die ons in en door de traditie is overgeleverd. Het probleem zit niet in de protestantse opvatting over de Schrift, maar in de roomse opvatting over de traditie. Wat mij betreft is er niets mis met ”scriptura et traditio”, maar dan niet nevenschikkend en ook niet als aparte informatiebron, zoals Trente wil, maar inclusief: de ware traditie is de overlevering van de Schrift, en in dat proces van overleveren leert de Geest, Die Heere is en levend maakt, de gemeente om het Woord dat Hij gesproken heeft door te geven, te verstaan en eruit te leven.
Schrift en hermeneutiek
Het is opvallend dat de gereformeerde traditie meer dan de lutherse een bepaalde kwetsbaarheid kent voor de radicalisering van het ”sola scriptura” – bijvoorbeeld in de doperse beweging en in de vroege reformatie en bij de baptisten in de latere geschiedenis. Dat heeft mogelijk te maken met de specifieke insteek van de gereformeerde reformatie.
De gereformeerde reformatie zet heel nadrukkelijk in bij de theopneustie van de Schrift (1 Timotheüs 3:16). Zwingli bijvoorbeeld gaat van ”scriptura” via ”fides” –als juist verstaan van de christelijke vrijheid– naar ”gratia”.
Die insteek bij de Schrift is echter van meet af aan misverstaan en door dat misverstand ook gecorrigeerd. Het hermeneutische probleem met het ”sola scriptura” laat zich dan ook gemakkelijk illustreren aan de hand van de discussies over de kinderdoop. Zwingli’s radicale leerlingen beroepen zich –met enig recht– op het formele uitgangspunt in de Schrift.
Felix Manz (ca. 1498-1527) richt zich in de aanloop naar een disputatie tot de stadsraad van Zürich. Hij klaagt dat de herders van Zürich steeds hebben gezegd „dat men moet laten Schrift spreken, en dat we er niets aan toe moeten voegen, noch iets van af mogen doen. Dit is nooit vervuld. Ze hebben wel hun mening verkondigd, maar niet op basis van Schriftplaatsen. (…) Ze weten ook, veel beter dan iemand anders dat uit de Schrift kan verklaren, dat Christus nooit de doop van kinderen heeft geleerd, en dat het niet de gewoonte van de apostelen was.”
Drie maanden na de eerste doopbediening in Zürich publiceert Zwingli zijn ”Von der Taufe, von der Wiedertaufe und von der Kindertaufe”. Daarin beargumenteert hij het katholieke standpunt van de kerk van alle tijden ten aanzien van de doop vanuit de Schrift. Dat kan hij alleen maar doen vanuit een specifieke hermeneutiek. De twee zuilen van de kinderdoop zijn: 1. Dat de kinderen van de christenen God toebehoren, en 2. De eenheid van het Oude en het Nieuwe Testament. Over zijn tegenstanders schrijft hij: „Hier brullen ze dan met honend gelach: „Beste vriend, waar denk je de doop te vinden in het Oude Testament?” Antwoord: „Wij vinden de doop daar in. En we vinden ook datgene wat toen gelijk stond aan onze doop vandaag. Dat is: De besnijdenis. Zoals destijds kinderen mannen en vrouwen zinnebeeldig gedoopt zijn en de mannen daadwerkelijk besneden, zo is het voor alle gelovigen niet minder passend om ook gedoopt te worden.””
Vanwege het formele uitgangspunt in de Schrift moest de gereformeerde reformatie op zoek naar een nieuwe Bijbelse fundering voor de kinderdoop en vond die toen in de leer van het verbond. Is die verbondsleer daarom een vondst, een verlegenheidsoplossing? Misschien kun je beter zeggen dat de naar het woord van God gereformeerde katholieke kerk in de crisis een schat ontdekt heeft die er al eeuwenlang in verborgen was. Dan plaats je de gereformeerde hermeneutiek en de gereformeerde verbondsleer in het licht van de voortgaande openbaring. De Heilige Geest voegt geen nieuwe waarheden toe aan de in de Schrift geopenbaarde geloofsleer, maar leidt de kerk –door crises heen– tot een dieper inzicht in de betekenis van de Schrift.
Helaas delen niet allen in dat inzicht en de dopers –samen met de later uit het puritanisme en methodisme voortgekomen baptisten– zien de kinderdoop veelmeer als een rooms relict dan als een op de Bijbel gegronde praktijk. De gereformeerde reformatie wil de Schrift verstaan in een katholieke hermeneutiek, in gemeenschap met de kerk der eeuwen en dat is de –soms wat verborgen– agenda die schuilt achter de frase dat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen is.
Geen ”sola scriptura” dus, maar Schrift en belijdenis, de belijdenis van Nicea en Constantinopel over de Geest, de belijdenis van de kerk der eeuwen, niet van de kerk als machtsinstituut, maar als lichaam van Christus, als gemeenschap der heiligen. Katholiek-gereformeerde hermeneutiek wil de Schrift verstaan naar de regel van het geloof en samen met alle heiligen.
Schrift en algemene openbaring
In de derde plaats zou het ”sola scriptura” ook tot misverstanden kunnen leiden omdat het suggereert dat andere bronnen van kennis worden uitgesloten. In de gereformeerde theologie is echter juist altijd ruimte geweest voor het menselijk intellect of de rede bij de interpretatie van de Schrift. De ruimte voor het menselijk verstand –door de Heilige Geest verlicht– is bijvoorbeeld belangrijk met betrekking tot de verhouding tussen geloof en (natuur)wetenschap. Genesis spreekt in de scheppingsgeschiedenis over twee grote lichten. Volgens Calvijn schreef Mozes dat voor het gewone volk zonder wetenschappelijke kennis. De astronomie moet niet met een beroep op het geloof veroordeeld worden, want de sterrenkunde is een „aangename en bijzonder nuttige wetenschap.” Alles staat niet in de Bijbel en wat erin staat is niet bedoeld om ons natuurwetenschappelijke informatie te verschaffen.
Ook in de ethiek is het van belang dat de gereformeerde hermeneutiek bij het bepalen van het onderscheid tussen de morele en de ceremoniële wetten te rade gaat bij de ”lex naturalis” (natuurwet) die gegrift staat in het geweten van ieder mens. Meer dan ooit weten we nu hoe problematisch begrippen zoals natuurorde, natuurlijke theologie en natuurlijke godskennis zijn. Het geweten is bovendien nooit los verkrijgbaar van de vorming van het geweten in cultuur en opvoeding, maar toch zouden sommige discussies op ethisch terrein wel geholpen zijn bij de erkenning van het feit dat het Schriftverstaan niet losstaat van het algemene verstaan van het goede, het ware en het schone.
Uiteraard betreden we hier een smal pad, waar uitglijden heel gemakkelijk is. Hoe verleidelijk is het niet om de uitleg van de Schrift aan te passen aan de waan van de dag en de tijdgeest leidend te laten zijn in plaats van de Geest van Christus. Maar eerlijk is eerlijk, de afschaffing van de slavernij is niet bevorderd door een biblicistisch verstaan van het ”sola scriptura”, maar door christenen die de moed hadden om tegen de stroom in de Schrift uit te leggen aan de hand van een nieuwe hermeneutische leesregel, door aan de impliciete relativering van de slavernij in het Nieuwe Testament meer waarde toe te kennen dan aan de expliciete regulering ervan.
Geen ”sola scriptura” dus, maar de Schrift als bril om de algemene openbaring te herkennen en al de gedachten Gods die in de schepping gelegd zijn na te denken in gelovige afhankelijkheid van Hem.
Conclusie
Met de slogan ”sola scriptura” heeft het orthodoxe protestantisme zich in de afgelopen eeuw mijns inziens onnodig kwetsbaar gemaakt. Dat blijkt alleen al uit de voortdurende behoefte om uit te leggen wat we er precies mee bedoelen of vooral wat we er niet mee bedoelen. Het is de hoogste tijd om deze problematische uitdrukking, samen met de andere sola’s, bij te zetten in de trofeeënkast van de kerkgeschiedenis als de typische polemische manier waarop twintigste-eeuwse protestanten de Reformatie duidden. Het probleem is namelijk dat je bij deze trits de strikte beperking tot de soteriologie – of liever tot de rechtvaardigingsleer gemakkelijk vergeet.
Is er dan een alternatief voor de drie sola’s. Als je dan wat wilt bedenken, zou ik zeggen: ”gratia prima, fides prima en scriptura prima”. Maar zonder slogans is het mij ook prima. De kern van de Reformatie ging over de juiste verhouding van de genade tot de verdienste (of liever de vrijheid), over de verhouding van het geloof tot de werken en over de verhouding van de Schrift tot de traditie.
Het primaat van de Schrift, het primaat van de genade en het primaat van het geloof zijn onopgeefbaar. Dat is niet zozeer kenmerkend voor de Reformatie, maar voor het hele christendom. De Reformatie was geen separatie, maar een hervorming van de katholieke kerk.
De auteur is bijzonder hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid namens de Gereformeerde Bond aan de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij vanmiddag hield op een symposium in Kampen over ”sola scriptura”.