Doodvonnis tegen Asia Bibi omgeven door oneerlijke praktijken
APELDOORN. Wat is een rechterlijke uitspraak waard in een land waar om de haverklap rechters hun land moeten ontvluchten omdat ze door extremisten achterna worden gezeten? Die vraag is aan de orde rond het doodvonnis tegen de Pakistaanse christin Asia Bibi. Haar doodvonnis wegens blasfemie (godslastering) werd vorige week door het hooggerechtshof in Lahore bevestigd.
Onderzoekers van de Asian Human Rights Commission (AHRC) beschreven woensdag de omstandigheden waarin de rechters in Lahore onlangs Bibi’s vonnis bekrachtigden. De AHRC is een soort Oost-Aziatische variant van Amnesty International, dat Hongkong als hoofdkantoor heeft.
Vooraf enkele details. Asia Bibi, moeder van vijf kinderen, werd in 2009 opgepakt op verdenking van godslasterende uitspraken die ze zou hebben gedaan tijdens haar werk, waar moslimvrouwen haar collega’s waren. Een jaar later werd ze tot de strop veroordeeld wegens godslastering.
Op godslastering staat sinds 1992 in Pakistan de doodstraf, maar tot nog toe is geen enkele veroordeelde Pakistaan daadwerkelijk ter dood gebracht. Veroordeelden zitten vaak wel lange celstraffen uit en zeker tien veroordeelden werden alsnog vermoord – door derden. Nog vorige maand verwondde een cipier in de Adialagevangenis in Rawalpindi een 70-jarige Schot die vanwege blasfemie zat opgesloten (en waarvan bekend was dat hij psychisch gestoord is).
De blasfemiewet is volgens de AHRC „een dodelijk wapen” in handen van moslimfundamentalisten. Die gebruiken de wet voor de meest uiteenlopende doelen: om iemands land in te kunnen pikken, om simpelweg iemand de mond te snoeren, of ordinaire ruzies te beslechten. Tot diep in de rechtszaal gaan deze moslimradicalen door met hun machtsspelletjes en krijgen daar alle ruimte voor.
Vorige week verwierp rechter Anwarul Haq van het hof in Lahore het hoger beroep dat Asia Bibi tegen haar doodvonnis had aangespannen. Maar volgens de AHRC was het niet de eerste keer dat Pakistaanse rechters onder verdachte omstandigheden een doodvonnis bevestigden, namelijk onder grote druk van moslimextremisten.
Toen Asia Bibi op 1 november 2010 ter dood veroordeeld, was er ook een grote groep moslimradicalen in de zaal aanwezig. Die hadden vooraf de rechters hoogstpersoonlijk te verstaan gegeven dat ze maar één ding wilden horen: een doodvonnis. Gebeurde dat niet, dan zouden ze hen weten te vinden. Vanaf dat moment was een eerlijk proces volstrekt uitgesloten.
Vorige week, op de dag dat Bibi’s zaak speelde, riepen moslimradicalen luidkeels in de rechtzaal dat “Bibi moet hangen”. Toen de rechters binnenkwamen, kregen ze een staande ovatie van de menigte en werd luid ”Lange leve de rechters” geroepen.
Het intimiderende effect van hun optreden bleef niet uit. Zo vroeg het hof niet om nader onderzoek van de zaak, terwijl dat wel door de wet op de godslastering wordt geëist. Onderzoek op een hoger niveau dan een simpel politieonderzoek is inzake Asia Bibi nooit gedaan. In plaats daarvan ging het hof volgens de AHRC af op getuigenverklaringen die door imam Qari Salam waren afgegeven. Diezelfde Salam had voorafgaand aan de zitting via luidsprekers vanaf de moskee rondgebazuind dat Asia Bibi godslastering had begaan en dat christenen rondom haar absoluut niet mochten getuigen.”
De rechters in Lahore wisten vorige week heel goed dat Asia’s hoger beroep honoreren zou betekenen dat ze het land konden verlaten, omdat ze dan hun leven niet zeker zouden zijn. Daarvan was immers ook sprake toen op 11 oktober 2011 hun collega Pervez Ali de doodstraf uitsprak tegen Mumtaz Qadri, moordenaar van de gouverneur van Punjab Salaman Taseer (die zich had uitgesproken tegen de blasfemiewet). Uiteindelijk moest Ali naar Saudi-Arabië vluchten.