Orgelmaker Ide Boogaard heeft hart voor heldere én krachtige orgels
Orgelmaker Ide Boogaard begon in 1992 voor zichzelf. Nadat hij twee instrumenten had gebouwd, leek het slotakkoord in zicht. Het liep anders. Nieuwe opdrachten volgden. Dit jaar heeft de Rijssenaar niet minder dan vier grote projecten onderhanden. „Mijn hart ligt bij gemeentezangorgels in reformatorische kerken.”
De nieuwe kerk van de hersteld hervormde gemeente aan de rand van Genemuiden is op dit moment het werkdomein van de 54-jarige orgelmaker. Hij legt er de laatste hand aan een drieklaviers Oberlingerorgel met 52 registers. Het instrument komt uit het Duitse Neustadt an der Weinstrasse en is door Boogaard overgeplaatst naar Genemuiden. „Ik zal met de deur in huis vallen”, roept hij vanaf het orgelbalkon. De orgelmaker zet een akkoord in met het volle werk. Het instrument stráált. „Maar dit zit er ook op.” Alleen de Celeste van het zwelwerk zweeft door de ruimte.
Eerder dit jaar intoneerde Boogaard een Metzlerorgel (42 stemmen) in het kerkgebouw van de hersteld hervormde gemeente in Elspeet. In oktober volgt de oplevering van het nieuwe orgel (43 stemmen) voor de gereformeerde gemeente in Scherpenzeel. Daarna gaat Boogaard een bestaand Kleukerorgel (45 stemmen) herbouwen voor de christelijke gereformeerde Ichthuskerk in Urk en bouwt hij een nieuw instrument (38 stemmen) voor de gereformeerde gemeente in Barneveld-Centrum.
„Tot eind 2015 zit ik vol”, zegt de Rijssense orgelmaker. „Het is soms tot mijn eigen verwondering. Na Capelle aan den IJssel en Hekendorp, mijn eerste orgels, leek het over te zijn. Het is totaal anders gegaan dan ik had verwacht. Ik ben twintig jaar voor mezelf bezig en heb altijd werk gehad.”
En na 2015? Boogaard, die vier medewerkers in dienst heeft, valt even stil. Dan, aarzelend: „Geef ons heden ons dagelijks brood; daar gaat het uiteindelijk om.”
Dienstbaar
Hoe verklaart Boogaard, die het vak bij Van Vulpen in Utrecht leerde, dat hij zo veel opdrachten krijgt, ook voor grote orgels? „Ik probeer zo veel mogelijk in de huid van de opdrachtgever te kruipen. Welk programma van eisen heeft de orgelcommissie, welke klank wil zij horen? Ik wil daarin dienstbaar zijn. Ook als de commissie graag zo veel mogelijk materiaal uit een bestaand orgel wil gebruiken. Het gaat mij te ver om te zeggen: Daar heb ik geen zin in, want dan is het instrument niet helemaal van mij. Wel onderzoek ik zo’n orgel uitgebreid, voordat ik adviseer welk materiaal bruikbaar is. Grote orgelbouwers in het verleden deden dat ook. Neem het orgel uit 1831 in de Utrechtse dom. Daar zit pijpmateriaal in uit 1500. Bätz gebruikte het gewoon, en het is een fantastisch instrument.”
Boogaard moet door zijn manier van werken weleens concessies doen. „Het door ons in 2009 uitgebreide BAG-orgel in de gereformeerde gemeente in Nederland in Barneveld is met 37 stemmen eigenlijk nog steeds te klein om de ruim 2500 kerkgangers te begeleiden. Als de commissie echter geen groter orgel wil, leg ik me daarbij neer. Artistiek gezien doe ik echter geen consessies.”
Wat is het handelsmerk van Boogaard? „Ik bouw bijna uitsluitend orgels die zijn bedoeld om gemeentezang te begeleiden. Zo’n instrument moet gewoon mooi klinken; de gemeente moet er fijn bij zingen, zich er goed bij voelen. Ik denk dan aan orgels met een klassiek hoofdwerk, een helder rugwerk, een romantisch bovenwerk en een stevig pedaal. Ik ga voor helderheid én draagkracht.”
De Rijssense orgelmaker ervaart het als een voordeel dat hij de gedragen gemeentezang in reformatorische kerken „van binnenuit” kent. „Ik maak het elke zondag mee. Dan weet je welk type orgel daar het best bij past. In Genemuiden werd in het begin gezegd: Een orgel met 53 stemmen, is dat niet te groot? Maar als je de mensen hier hoort zingen, inclusief de bovenstem, dan gebeurt er iets! Dan lijkt het dak van de kerk er soms af te gaan.”
Voor buitenstaanders is zo’n ervaring een nog grotere sensatie, weet hij. „Voor het nieuwe orgel in Urk werk ik samen met adviseur Stef Tuinstra. Hij kende het fenomeen gemeentezang op hele noten nauwelijks. Hij hoorde dat vorig jaar pas goed bij de ingebruikname van de nieuwe Ichthuskerk, inclusief het verhogen van de melodie halverwege het psalmvers. Na afloop zei hij: Nu begrijp ik wat jullie voor orgel willen.”
Dogma’s zijn aan orgelmaker Boogaard niet besteed. „Sommigen willen pertinent geen Gamba in de dispositie, want dat zou stilistisch niet verantwoord zijn op een Hollands gemeentezangorgel. Ik heb niets met zo’n redenering. Van mij mag het bovenwerk sappig klinken. De combinatie 8-4-3 met tremulant vind ik prachtig. Als je maar verzorgd speelt.”
Ursinus
Boogaard laat graag „een tevreden orgelcommissie en gemeente” achter. „Het orgel is geen doel op zichzelf. Als het instrument klaar is, begint het pas. Ik ga weg, maar de gemeente moet er elke zondag naar luisteren, bij zingen, mee uit de voeten kunnen. Wat heb ik eraan om een orgel te bouwen dat ik misschien mooi vind, maar waarmee ik de kerkgangers tegen de haren instrijk?”
Collega’s zoals Flentrop en Reil bouwen geregeld instrumenten voor het buitenland. Boogaard heeft tot nu toe twee orgels over de grenzen geleverd: een eenklaviers kerkorgel op het Duitse eiland Amrum en een huisorgel in Londen. Hij verlangt niet naar meer. „Mijn hart ligt bij het bouwen van gemeentezangorgels in reformatorische kerken in ons land.”
Niettemin kijkt hij met „veel genoegen” terug op het uitstapje naar het Duitse Neustadt an der Weinstrasse, om daar in opdracht van hersteld hervormd Genemuiden het Oberlingerorgel te demonteren. „Het instrument stond in de kerk waar Zacharius Ursinus begraven ligt. Het was een bijzondere ervaring om daar veertien dagen te werken.”