Musicoloog dr. Jan van Biezen wil terug naar de oorsprong
WASSENAAR – Terug naar de bronnen, naar de oorsprong. Dat is het devies van musicoloog dr. Jan van Biezen (85) uit Wassenaar. Een leven lang hield hij zich bezig met tempo en ritme van het kerklied en met de oorspronkelijke klank van historische orgels. „Ik ben er heilig van overtuigd dat een kunststuk in z’n meest oorspronkelijke vorm het mooist is.”
Tijdens het gesprek zingt hij voortdurend. In het Grieks, Latijn, Frans, Duits, Engels. En psalmen uit de berijming van Datheen, van 1773 of de nieuwe berijming. Om te laten horen hoe het in zijn ogen vroeger bedoeld is, of hoe het in later tijd mis is gegaan.
Hij woont al zijn hele leven in Wassenaar, het dorp van prins Willem-Alexander en prinses Máxima in hun villa Eikenhorst. Of hij hen wel eens ziet? „Prinses Máxima kun je in de winkelstraat tegenkomen. En ze waren wel eens op zondag in de Dorpskerk, bijvoorbeeld direct na de aanslag in Apeldoorn.”
Van Biezens oma was in vroeger tijd werkzaam op landgoed De Horsten, waar Eikenhorst zich bevindt. „Ze woonde aan het hek en fungeerde als poortopener. Mijn opa werkte in het bos. Een oom was koetsier bij koningin Wilhelmina. Mijn overgrootmoeder, die inwoonde bij mijn oma en niet meer van bed af kon, vertelde hoe Juliana haar dochterje Beatrix eens op het bed zette om haar te begroeten.”
In Van Biezens woonkamer vallen direct de zelfgemaakte iconen aan de muur op. Een hobby die gelieerd is aan het onderwerp waarop hij in 1968 promoveerde: het ritme van een bepaald soort Byzantijnse gezangen, de zogenoemde kanones uit het ochtendgebed, in een handschrift uit 1150. „Door het bestuderen van de Griekse kerkmuziek kwam ik in aanraking met de oosters-orthodoxe liturgie, waarin de iconografie een grote rol speelt. Via het beeld krijgt men zicht op het onzichtbare. Iconen van momenten uit de heilsgeschiedenis zijn als het ware vensters op de eeuwigheid.”
Al in zijn jeugd tekende en schilderde Van Biezen veel. „Ik heb me toen verdiept in de oosters-orthodoxe schilderkunst en eerst de Russische manier geleerd. Later heeft een Griekse priester me de Byzantijnse schilderkunst bijgebracht.” Of hij zich verbonden voelt met de oosterse manier van geloven? „Ik vind het wel heel mooi, maar ik blijf gewoon protestants.”
Dorpskerk
De Wassenaarse Dorpskerk met het fraaie Hinszorgel uit 1769 was de jaren door een „stimulerende plaats” voor Van Biezen. Hier was hij tot 1997 cantor-organist. Hier kwam hij als kind in aanraking met gedragen gemeentezang uit de oude berijming.
In de oorlog maakte hij mee hoe de hervormde zangbundel van 1938 werd ingevoerd en dat de gemeente ritmisch ging zingen. „Eerst was de predikant niet zo voor het ritmisch zingen van de psalmen. Onze organist, dr. H. L. Oussoren, had echter op enig moment op zaterdagavond een langdurig feest meegemaakt, waardoor hij op zondagmorgen niet al te helder was. Toen een gezang met een psalmmelodie werd opgegeven, had hij niet door dat het om een psalmmelodie ging. Hij volgde gewoon de ritmische notatie uit de gezangbundel. En iedereen zong gewoon mee. Toen was de discussie direct ten einde.”
Oussoren was van grote betekenis voor Van Biezens ontwikkeling. Als leraar wiskunde op het Rijnlands Lyceum, als orgeldocent, als dirigent van het kerkkoor. „Als puber zat ik op zondag naast hem bij het orgel en registreerde ik bij orgelconcerten.”
Van Biezen ging wiskunde studeren en vervolgde zijn orgelopleiding bij Adriaan Engels. „Ook bij hem zat ik op het orgel. Hoe hij in de Grote Kerk van Den Haag Franck kon spelen op het Witteorgel dat daar toen nog stond: prachtig! Zo veel invoelingsvermogen.” Hoewel Van Biezen overwoog om van de muziek z’n beroep te maken, koos hij toch voor wiskunde. In 1954 werd hij docent aan het Rijnlands Lyceum.
Maar de muziek hield hem bezig. Hij kwam in aanraking met Ina Lohr uit Basel, die in Nederland kwam spreken over de kerktoonsoorten, en met Jan Boeke, die in 1950 het Centrum voor de Protestantse Kerkzang oprichtte. Hij kwam in contact met de gezangencommissie die het Liedboek voor de kerken voorbereidde. „Zeer stimulerend, die groep van dichters, theologen en musici, onder wie Willem Barnard, Jan Wit en Jan Willem Schulte Nordholt. We hadden hetzelfde ideaal: een bundel maken waarin waarheid en schoonheid samengaan.”
Vanaf 1956 was Van Biezen voorzitter van de muziekcommissie die verantwoordelijk was voor de melodieën in de nieuwe bundel.
Ook op dat punt had u uw idealen.
„Ik ben er diep van overtuigd dat de psalmen en gezangen uit de Reformatietijd het best tot hun recht komen als ze gezongen worden in hun oorspronkelijke ritme en tempo. Ze krijgen daardoor een veel grotere zeggingskracht. Neem Psalm 150: niet voor niets staat er tussen de eerste en de tweede regel geen rust. Daardoor wordt de melodie vertellend, en komt de volle nadruk op de tekst te liggen. Juist zo zijn de psalmen onnavolgbaar mooi.”
Kerkmensen raakten allerlei bekende melodieën, zoals die van ”Een vaste burg” en ”Dankt, dankt nu allen God”, kwijt.
„Dat verwijt is mij inderdaad wel gemaakt. Maar mijn ervaring is dat een gemeente zo’n nieuw ritme heel snel oppakt. Hier in Wassenaar is het nooit een probleem geweest. Als het maar goed begeleid wordt. De zeggingskracht wordt zo veel groter. Zing je ”Een vaste burg” op hele noten, dan krijgt iedere lettergreep evenveel nadruk. Terwijl in Luthers ”Ein feste Burg” de nadruk, vanwege het ritme, heel mooi op ”Burg” ligt. Dat gaat dus verloren als je niet naar de oorspronkelijke melodie teruggaat.”
Voor veel mensen is gedragen, niet-ritmische psalmzang juist een teken van eerbied.
„Dat weet ik. Ik heb dat nooit goed begrepen. Mijn overgrootmoeder was op de Veluwe opgegroeid. Ik herinner me dat ze, terwijl ze op bed lag, veel zong. Maar de psalmen waren altijd ritmisch.”
Waar is het volgens u fout gegaan met het ritme?
„Ik denk bij de berijming van Datheen. Die is onmogelijk ritmisch te zingen.” Hij zingt Psalm 42 ritmisch voor: „Als een hert gejaagd, o Heere,/ dat versche water begeert.” „Het is duidelijk dat tekstritme en melodieritme botsen. Of neem Psalm 75 in de oude berijming: „U alleen, U loven wij;/ ja wij loven U alleen.” In het Frans komen het versritme en het melodieritme heel mooi overeen.”
De Haarlemse organist Klaas Bolt ging tegen u in en pleitte voor de stoere Hollandse gemeentezang.
„Klaas was een goede vriend van me. Maar hierover verschilden we inderdaad van mening. Hij baseerde zijn visie op wat we weten over het tempo van de psalmzang in het Nederland van de 17e eeuw. Maar ik voel me niet geroepen om de 17e-eeuwse praktijk te verdedigen. Mijn uitgangspunt is altijd geweest dat we de Geneefse psalmen moeten zingen zoals die in Genève geklonken hebben, en de Lutherliederen zoals ze die in Wittenberg zongen. Of het nu gaat om schilderijen, oude orgels of melodieën: ik ben er heilig van overtuigd dat een kunststuk in z’n meest oorspronkelijke vorm, zonder verminking in later tijd, het mooist is.”
Volgende maand verschijnt de opvolger van het Liedboek waar u zo veel voor gedaan hebt.
„Voor mij had een nieuw Liedboek nog niet gehoeven. Een revisie van het huidige Liedboek was voldoende geweest. Wat ik van de nieuwe bundel vind? Ik heb er nog te weinig van gezien om een oordeel te kunnen vellen. Maar wát ik ervan gehoord heb, stemt me niet positief.”
Ritme, metrum, tempo
Dr. Jan van Biezen heeft de belangrijkste musicologische artikelen die hij tussen 1959 en 2007 schreef, gebundeld en uitgebracht onder de titel ”Rhythm, metre and tempo in early music” (uitg. AMB Publishers; ISBN 97890 79700 47 9; 250 blz.). Het gaat om artikelen over het originele ritme van gregoriaanse en Byzantijnse melodieën, het ritme van de Geneefse melodieën, het tempo van Franse barokdansen, maatsoort en tempo in de orgelwerken van Bach en het tempo van de gemeentezang.
Over dat laatste kruiste Van Biezen eind jaren 70 de degens met de Haarlemse organist Klaas Bolt, die een pleitbezorger was van stoere, gedragen samenzang, die aansluit bij de Hollandse stadsorgels uit de 17e eeuw. Van Biezen verwoordde een ander ideaal, zoals uit onderstaande citaten blijkt (blz. 183-184).
„Ik zou onder alle omstandigheden zo willen zingen, dat ik de indruk heb dat het tempo van een lied steeds hetzelfde is, terwijl dat objectief gezien niet waar hoeft te zijn. Ik weiger in de kerk wezenlijk anders te zingen dan thuis.”
„Bij het zingen in de gemeente kan het op gezegende momenten zo toegaan dat ik mezelf kan blijven en tegelijkertijd me boven mezelf uitgetild weet. De psalmmelodieën zijn aangelegd op eenstemmige, onbegeleide zang. Zo en niet anders hebben ze aanvankelijk in de kerken geklonken.”
„Mij dunkt echter dat we beter bij Genève van de 16e eeuw te rade kunnen gaan, dan bij Holland in later eeuwen. De reformatie gaf een nieuw élan. ‘Grace a Dieu’ wist men zelfs de kunst van de muziek uit haar slaap en bedekking van onwetendheid ontwaakt (…).”
„Ik voor mij wens de oud-Hollandse wijze van psalmzingen –hoe interessant musicologisch, et cetera ook– net zo min als bijvoorbeeld de vijf artikelen tegen de Remonstranten. Komend uit de traditionele kerkzang van mijn jeugd in Wassenaar heb ik door Ina Lohr en anderen de bevrijding ervaren van wat psalmzingen waarschijnlijk geweest is en in ieder geval werkelijk zijn kan. Naar de ‘vleespotten van Egypte’ verlang ik niet meer terug.”