De laatste zeven norbertijnen van Leuven
In de Abdij van Park in Leuven wonen nog zeven norbertijnen. Zij zullen de laatste wel zijn die hier hun devote bestaan van gebed, boete en beschouwing leiden. Hun leven lang hebben ze hier geroepen tot Maria, misschien wel tegen beter weten in. Na deze zeven zijn er in Leuven geen norbertijnen meer.
De abdij is een enorm complex, net buiten de Vlaamse stad Leuven. Het is een versteende lofzang uit de middeleeuwen. Pas in 1129 waren de gebouwen voltooid voor de tijden die nog zouden komen. Bijna negen eeuwen lang droegen vele religieuzen hier, in alle teruggetrokkenheid en vervreemding, de nood van deze verwarde wereld. Zo leefden ze hun leven, in hun zwijgzame bestaan, vol strenge regels en zwaarwegende geloften, gelovend dat God het zo wilde.
De Abdij van Park is een dorp op zich, met grote toegangspoorten aan een lange oprijlaan. Je ziet ze in gedachten zo weer gaan, karren en koetsen die over de klinkerstraten bolderen, boeren die ladingen graan en hooi brengen, meiden en knechten, druk met ui, prei en selderij voor de kloosterkeuken, met het repareren van de rijtuigen in het wagenhuis, met hout- en ijzerwerk in de smidse of met het brouwen van bier.
Tot het abdijcomplex behoren een eigen begraafplaats, vier grote visvijvers voor snoeken en karpers, 40 hectare landerijen, een hoeve, een wagenhuis en paardenstallen, een watermolen, een hoofdgebouw en een hooggelegen kerk waar de gemiddelde Belgische parochie slechts van dromen kan.
Maar de norbertijnen zijn aan het uitsterven. De laatste zeven broeders zijn rond de tachtig jaar oud. De abdij is echter onderworpen aan een overlevingsproject. In een tienjarenplan worden de gebouwen een voor een gerestaureerd. In 2020 moet dit karwei zijn geklaard.
De kloostergebouwen worden herbestemd, met respect voor het spirituele verleden en voor de laatste norbertijnen die er nog wonen. Op de zolderverdiepingen moet een museum voor alle denkbare godsdiensten komen. Voor de financiering van dit mammoetproject hebben onder meer de Vlaamse overheid, de stad Leuven en de Katholieke Universiteit Leuven getekend.
Respect
Stefan van Lani, als archivaris betrokken bij het restauratieproject van de abdij, leidt graag bezoekers rond. „Als er bezoek is, is er tenminste belangstelling.” Halverwege een van de vele overwelfde kloostergangen zegt hij, wijzend in het rond: „Dit overstijgt het geloof. Je hoeft toch geen christen te zijn om dit mooi te vinden en om hier respect voor te hebben.” En, om aan te geven hoe groot dit kloostercomplex is: „Alleen al de daken van alle gebouwen bij elkaar beslaan een oppervlakte die groter is dan vier voetbalvelden.”
In de refter, de eetzaal uit de zeventiende eeuw, brandt de kachel. Hier gebruiken de zeven norbertijnen dagelijks hun maaltijden. Kostbare schilderstukken hangen aan de wanden. Aan het rijk bewerkte stucplafond is het laatste avondmaal uitgebeeld. Aangrijpend om te zien hoe Judas aanstalten maakt om te vertrekken, schuin kijkend, met de beurs in de hand.
Gaandeweg hebben verschillende instanties hun intrek genomen in de kloostergebouwen. Zo biedt de abdij nu onderdak aan studenten van de KU Leuven, aan Leuvense kunstenaars en aan medewerkers van het centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur.
Op het hoogste punt van het terrein staat de abdijkerk, gewijd aan Sint-Jan de evangelist. Van Lani wijst aan, een voor een: het hoofdaltaar, de zetel van de abt, het koorgestoelte, de crypte onder het koor waar bijna vijftig abten begraven liggen, de orgelgalerij waar een grote donkerbruine orgelkas staat, waaruit de pijpen echter zijn verdwenen. Het gaat om een groot tweeklaviers instrument met 28 stemmen, gemaakt door de Brusselse orgelmaker Merklin-Schütze. De abdij is al jaren op zoek naar een half miljoen euro om het orgel te restaureren.
De bijna 900 jaar oude abdij trekt jaarlijks 8000 bezoekers, op zoek naar religie, kunst en cultuur, ogenblikken van stilte en inspiratie voor overdenking en overpeinzing.
Verspreid over Leuvens grondgebied liggen, naast de Abdij van Park, nog drie abdijen, de Abdij van Vlierbeek, de Abdij Keizersberg en de Abdij van Sint-Geertrui, allemaal vol godsdienstige culturen van tempelridders, kanunniken, jezuïeten en Ierse predikheren, samen een stuk religieuze geschiedenis vormend van wel acht, negen eeuwen lang.
Tachtig kerken
De stad Leuven is weliswaar niet heel groot, maar zit wel boordevol kerken, kapellen en abdijen, bijna alles op loopafstand van elkaar. Ooit waren er zo’n tachtig kerken. Het rijke roomse leven heeft hier uitbundig toegetast. Kerken zijn afgeladen met beelden en altaren. In de abdijen walmen de kaarsen nog na. Maar ook Leuven heeft het met de religie wel zo’n beetje gehad.
Midden in het centrum van de stad staat een stenen reus, de Sint-Pieterskerk, een tijdloos gebouw, even tijdloos als het Woord. Wat is hier de eeuwen door hard gewerkt en gebouwd, gestuct in de gewelven, gepleisterd en gebeden, gepreekt en verkondigd.
Men had vroeger bedacht dat deze kerk drie torens moest krijgen, twee van 135 meter hoog en een middentoren van 170 meter. Men bouwde en bouwde, zestig jaar lang, waarna men erkennen moest dat men bleef steken op zo’n 50 meter hoogte. Nu staan er een paar afgeknotte torenstukken, duidelijk bedoeld voor iets veel hogers.
De Sint-Pieter heeft een uniek interieur vol religieuze objecten, een eng hoge preekstoel, een koorgestoelte voor de kanunniken die daar zaten te bidden met de rug naar het gewone volk, en beroemde schilderijen, zoals ”Het laatste avondmaal” van de Vlaamse kunstschilder Diederic Bouts. Gids Guido Claesen kan over dit schilderij uit de vijftiende eeuw wel uren praten. Hij wijst aan, legt uit, licht toe wie dat zijn, bijvoorbeeld die twee mannen van de straat die door het raam stiekem meekijken, waar Petrus staat, waar Judas zit, hoe het brood dat verbroken wordt, precies in het middelpunt van het schilderij zit.
Een stevige wandeling leidt langs meer kerken. Zoals de kerk van Sint-Geertrui, waar een Amerikaanse studente van het beroemde Lemmensinstituut (ook in Leuven) aan het studeren is op het orgel van de Duitse orgelmaker Chr. Pencele (1714). Ze speelt heel mooi, een gouden kleinood van Bach: ”Allein in der Höh sei Ehr”.
Tegenover de Sint-Pieter staat op de Grote Markt het stadhuis, het oudste van Europa, wellicht ook een van de mooiste, met 236 beelden op de gevel. Het laatgotische stadhuis is een van de weinige gebouwen in de stad die ongeschonden door de Eerste Wereldoorlog kwam. Veel gebouwen werden toen systematisch in brand gestoken. Later werden ze prachtig in middeleeuwse stijl weer opgebouwd.
De beelden op het stadhuis vertellen een groot deel van de geschiedenis van de stad Leuven, maar ook een flink deel van de Bijbelse geschiedenis. De onderste rij vormt een prediking op zichzelf. De beelden, steeds twee aan twee opgesteld, bevatten de boodschap van zonde en straf.
Universiteit
In Leuven wonen 30.000 Belgen en 40.000 studenten. De KU Leuven, de oudste universiteit van Europa, is nadrukkelijk in de stad aanwezig. Guido Claesen: „Soms vragen mensen mij: Waar is de universiteit? Dan zeg ik: „De universiteit is overal”, want de KU Leuven is op 400 locaties verspreid over de stad aanwezig.
Met zijn talloze universiteitsgebouwen en collegezalen bepaalt de KU Leuven voor een flink deel het aanzien van de stad. Studenten en professoren wonen veelal in het dertiende-eeuwse Groot Begijnhof, waar al lang geen begijntjes meer huizen.
Een groot deel van de universiteitsgebouwen heeft zwaar geleden van de beide wereldoorlogen in de twintigste eeuw. In 1940 ging de universiteitsbibliotheek met 900.000 boeken in vlammen op. De huidige universiteitsbibliotheek aan het Monseigneur Ladeuzeplein is luisterrijk uit de as herrezen en biedt nu plaats aan zelfs meer dan 1 miljoen boeken.
Sinds mei 2010 bezint de KU Leuven zich op haar identiteit. Moet de K in de naam blijven of verdwijnen? Morgen komt de universiteit daarover met een besluit naar buiten.
O ja, in de Abdij van Park zal eerdaags een norbertijn minder wezen. De dood blijft nu eenmaal niet voor kloosterdeuren staan. Dan zijn er nog zes.
Norbertijnen
De norbertijnen die negen eeuwen lang de bewoners waren van de Abdij van Park zijn genoemd naar Norbertus van Gennep. Norbertus, die leefde van circa 1080 tot 1134, wordt beschouwd als een belangrijk kerkhervormer en ordestichter. Net als zijn tijdgenoot Bernardus van Clairvaux wees Norbertus op de waarde van eenvoud, boete, vasten, armoede en de ascetische levensstijl van de eerste christenen. Na veel omzwervingen werd Norbertus in 1126 benoemd tot aartsbisschop van het Duitse Maagdenburg. Van daaruit hielp hij het christendom naar het oosten te verspreiden. Hij stierf op 6 juni 1134 en werd begraven te Maagdenburg. In de zeventiende eeuw werd zijn lichaam overgebracht naar Praag.
Norbertijnen (ook wel ”witheren” genoemd, naar hun witte kloosterpij) leven volgens de regel van Augustinus. Hun lijfspreuk luidt: ”Ad omne opus bonum paratus” (”Tot elk goed werk bereid”).