Rubriek dr. Selderhuis: Wat nut u het klooster?
Bij het lezen van de deze week verschenen hervertaling van Brakels ”Trappen des geestelijken levens” (met een inleiding van dr. W. J. op ’t Hof), viel mij op hoe modern en ouderwets dit werk eigenlijk is.
Modern, omdat het gaat om geloofsopbouw en geestelijke groei. Maar ook ouderwets, in die goede zin dat Brakel duidelijk de middeleeuwse kloosterlijke traditie van meditatie en vroomheid voortzet. Van Brakel valt te leren dat deze kloosterlijke aspecten zo gek nog niet waren.
Volgens de Zwitserse journalist en schrijver Hans Conrad Zander kun je zelfs zeggen dat de oorsprong van het monastieke leven plaatshad in de tijd dat geloven nog niet saai was. In ”Als die Religion noch nicht langweilig war” beschrijft hij de geschiedenis van de woestijnvaders, de vroege monniken die zich in de woestijnen van Egypte en Syrië terugtrokken. Zij waren de geestelijke helden van hun tijd, aldus Zander.
Duizenden pelgrimerende kluizenaars en asceten woonden in grotten om tot zichzelf en tot God te komen. Rondom hen vormden zich groepen volgelingen en bewonderaars. Dat het leven van deze monniken niet eenvoudig was en dat er evenveel verzoekingen als treden op de geestelijke ladder waren, verzwijgt de auteur niet.
Bewondering
Evenveel bewondering voor hen is te vinden in het mooie overzichtswerk dat de Duitse theoloog en kunsthistoricus Peter Hawel schreef over de geschiedenis van het monastieke leven. Ook hier geen heldenverering, maar wel bewondering voor hen die de beloften van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid wilden afleggen en probeerden zich zo aan God, de kerk en aan de wereld dienstbaar te maken. Doordat Hawel in één boek de hele geschiedenis doorloopt, wordt de lijn zichtbaar die ook in de Reformatie en de Nadere Reformatie heeft doorgezet.
”Wij leven in de wereld alsof wij in een klooster leven”. Dat was feitelijk het devies van hen die een reformatorische heiliging voorstonden – een andere verwoording van het ”wel in de wereld maar niet van de wereld” zijn. Wie het boek van Hawel leest, kan zich bij de titel van het boek van Zander wel iets voorstellen. Geloof wordt bepaald niet saai als er zo veel inzet, zo veel toewijding en overgave wordt gevraagd. Geloof wordt spannend als je probeert zo goed mogelijk in Gods weg te gaan en zo hoog mogelijk op die geestelijke ladder te komen. Niet om aan anderen te laten zien hoe hoog je kunt klimmen, maar om dichter bij God te zijn.
Nu is het vanuit reformatorisch gezichtspunt niet zo moeilijk om kritiek te oefenen op het kloosterleven en op de pogingen om met een flinke dosis eigen kracht geestelijk te groeien, en dat is ook wel stevig gedaan. Maar het wordt wel minder, stelt de Duitse kerkhistoricus Bernd Jaspert, die in een dik boek de belangrijkste Duitstalige protestantse kerkgeschiedenisboeken analyseerde op het punt van de beschrijving van het kloosterwezen. Zijn conclusie is dat de oudere werken vollediger en ook kritischer waren. Bij de oudere (kerk)historici was er een tendens om de kloosters sterk vanuit Luthers ervaringen te beschrijven en een vrij groot accent op misstanden te leggen.
In meer recente literatuur komt naar voren dat zeker tot het jaar 1517 het kloosterwezen ook tot de protestantse kerkgeschiedenis behoort. Maar vooral is er meer positieve waardering voor de motivatie van monniken en nonnen en voor het grote theologische, sociale en culturele belang van de kloosters. Detailstudies hierover zijn te vinden in de bundel die onder redactie van de Tjsechische historici Eva Doležalová en Robert Šimůnek verscheen. Het gaat hierin vooral om kerken en kloosters in Centraal-Europa tussen de 13e en de 16e eeuw. Duidelijk wordt hoezeer kloosters plekken van sociale gemeenschap waren. Het is onjuist te denken dat betrokkenen alleen in het klooster waren gegaan om persoonlijk tot het heil te komen. Bij het betreden van de ”trappen des geestelijken levens” hielpen zij elkaar in woord en daad.
Bovendien stonden kloosters in nauwe verbinding met zowel andere kloosters als met de steden en dorpen in de omgeving. Er ging in geestelijk opzicht een stimulerende werking van uit.
Maria
In de rooms-katholieke traditie is Maria het grote voorbeeld zowel voor nonnen als voor moeders, meisjes en getrouwde vrouwen geweest. Op de ”trap des geestelijken levens” stond zij als gezegende onder de vrouwen bovenaan.
In ”Maria, die neue Eva” van de Duitse theoloog Markus Hofmann wordt nagegaan hoe de parallel tussen Eva en Maria tot stand is gekomen en deze zich theologisch en kerkhistorisch ontwikkeld heeft: Eva als de moeder van alle mensen en Maria als de moeder van Jezus; Eva als de vrouw via wie de zonde in de wereld kwam en Maria als de vrouw via wie de Verlosser in de wereld kwam.
Het is een parallel met veel verrassende aspecten. Maar volgens Hofmann was het in ieder geval in de eerste vier eeuwen na Christus niet zo dat dit tot een vrouwvijandige noch tot een Maria-verheerlijkende benadering heeft geleid. De reformatoren zijn in dat spoor gebleven of beter gezegd: ernaar teruggekeerd. Onder redactie van Thomas Seidel (theoloog en historicus) en Ulrich Schacht (schrijver en journalist) verscheen een bundel studies over de wijze waarop Maria in de reformatorische theologie en kunst is gewaardeerd.
Ideaalbeeld
Reformatorisch is dan vooral Luther, maar dat maakt de studie niet minder interessant. Maria heeft bij Luther een bijzondere plaats, maar hij spreekt zo over haar dat het ”Christus alleen” nooit in het gedrang komt, aldus de auteurs. Ook voor Luther is Maria altijd maagd gebleven en heeft Jezus dus wel neven en nichten, maar geen broers en zusters gehad. Daarmee blijft Maria iets monastieks houden, zoals dat trouwens ook bij Luther zelf het geval is geweest: hij is altijd in zijn klooster blijven wonen, ook nadat hij getrouwd was.
Maria werd in de reformatorische traditie niet geïdealiseerd, maar zij was wel een ideaalbeeld van geestelijke wasdom die ook een zondares kan bereiken. Zij kan zo een middel zijn om op de trappen van het geestelijk leven verder te komen.
”Als die Religion noch nicht langweilig war”, Hans Conrad Zander; uitg. Gütersloher Verlagshaus, Gütersloh; ISBN 978 3 579 06569 4; 288 blz.; € 19,99; ”Das Mönchtum im Abendland”, Peter Hawel; uitg. Hawel Verlag, Wallerstein; ISBN 978 3 9810376 2 3; 686 blz.; € 49,-; ”Mönchtum und Protestantismus. Probleme und Wege der Forschung seit 1877”, Bernd Jaspert; uitg. EOS Verlag, Sankt Ottilien; ISBN 978 3 8306 7460 3; 1038 blz.; € 98,-; ”Ecclesia als Kommunikationsraum in Mitteleuropa”, Eva Doležalová/Robert Šimůnek (red.); uitg. Oldenbourg, München; ISBN 978 3 486 70661 1; 388 blz.; € 49,80; ”Maria, die neue Eva”, Markus Hofmann; uitg. Friedrich Pustet, Regensburg; ISBN 978 3 7917 2294 8; 584 blz.; € 44,90; ”Maria. Evangelisch”, Thomas A. Seidel/ Ulrich Schacht (red.); uitg. EVA, Leipzig; ISBN 978 3 89710 498 3; 270 blz.; € 19,80.