De erfenis van Thomas a Kempis en de moderne devotie
”De navolging van Christus”. Het lijkt een vrij onooglijk, handgeschreven boekje, maar het is een van de topstukken van de tentoonstelling die vandaag in het Stedelijk Museum van Zwolle van start gaat: „De handen van Thomas a Kempis zelf zijn over dit papier gegaan.”
Een jaar of veertig geleden viel er met de moderne devotie weinig te beginnen. De progressievelingen van de jaren zestig en zeventig hadden niets met Thomas a Kempis en Geert Grote, die herinnerden aan de traditie van „de oude en behoudende kerk.” Maar die tijd is voorbij. De moderne devotie herleeft als postmoderne devotie, voor veel mensen interessant en inspirerend.
In Deventer verrijst een Geert Grotehuis, in Zwolle is een standbeeld onthuld voor schoolrector Joan Cele, er worden lezingen en symposia georganiseerd, tentoonstellingen en ”gemeenschapskringen” en zelfs een ”week van devotie”. Er zijn stadswandelingen langs sporen van de moderne devotie, er is een Thomas a Kempis-fietsroute vanuit het centrum van Zwolle naar de Agnietenberg – waar Thomas leefde en werkte. Op 16 november ondertekenen de burgemeesters van Deventer en Zwolle het Verdrag van Windesheim, waarmee ze aandacht willen vragen voor de waarden van de moderne devotie in de huidige samenleving.
Wat die waarden precies zijn, blijft onduidelijk. Gemeenschapszin wellicht, bezieling, idealisme, persoonlijke spiritualiteit, zingeving. Dat is het wat mensen aanspreekt in de moderne devotie: dat het een hervormingsbeweging was die terugwilde naar de kern, die zich verzette tegen kerkelijke machtspolitiek en opriep tot spirituele bezinning, die idealen naar de praktijk wist te vertalen via boeken, onderwijs en pastoraat.
Dat klinkt overigens veel vager dan de moderne devoten het zelf zouden formuleren. Hun kritische en idealistische houding was immers geworteld in een uitgesproken christelijke levensovertuiging, waarin zonde, genade, geloof, bekering en levensheiliging kernbegrippen vormden. Ze wilden de misstanden in de kerk aanpakken, terugkeren naar het eenvoudige leven van de eerste christenen, ernst maken met vroomheid en dienst aan God en de naaste.
Dat dubbele gezicht van de moderne devotie –hedendaags en historisch– wordt in de Zwolse musea goed zichtbaar gemaakt. Aan de ene kant zijn er voorwerpen, beelden, handschriften en schilderijen uit de veertiende en de vijftiende eeuw zélf, aan de andere kant is er veel ruimte voor hedendaagse kunst die vanuit religieuze inspiratie –hoe vaag soms ook– tot stand gekomen is. Historische werkelijkheid en postmoderne beleving gaan zodoende bij de diverse tentoonstellingen hand in hand.
In de ene helft van het Stedelijk Museum hangt werk van de kunstenaars Gijs Frieling, Sela©, Rinke Nijburg en Marc Mulders: wandschilderingen naast een installatie met brood en wijn, beelden van de lijdende Christus naast afbeeldingen die eerder aan de hindoeïstische olifantsgod Ganesha herinneren. Maar in de andere helft van het museum zijn handschriften en voorwerpen uit de middeleeuwen te zien, en daar wordt het verhaal van Geert Grote en Thomas a Kempis verteld.
„Geert en Thomas zijn de gezichten van de tentoonstelling”, vertelt conservator Marjan Brouwer. Geert Grote als grondlegger van de moderne devotie, die na een ernstige ziekte al zijn boeken over zwarte kunst verbrandde, een heilig leven wilde leiden en misstanden in de kerk wilde bestrijden. Thomas a Kempis als de man die zijn leven lang in de kringen van de moderne devotie verkeerde, 72 jaar in hetzelfde klooster woonde, boeken schreef en kopieerde, een jongere generatie opleidde en „met een boekje in een hoekje” de vroomheid wilde beoefenen.
De beide pronkstukken van de tentoonstelling liggen naast elkaar in een vitrine: een door Thomas a Kempis in eigen persoon gekopieerd missaal, naast het handschrift waarin hij de eerste volledige versie van zijn beroemde ”Navolging van Christus” zelf neerschreef. Er is aandacht voor het kloosterleven, voor de Latijnse school van meester Joan Cele, voor de perikelen rond de overblijfselen van de moderne devoten.
In museum De Fundatie staat de kunst uit de vijftiende eeuw centraal. Bijvoorbeeld de in Zwolle gemaakte Sarijshandschriften, versierd met kleurrijke miniaturen – het artistieke hoogtepunt van de moderne devotie. Net als in het Stedelijk Museum is het lijden van Christus hier een belangrijk thema, onder meer met werk van Albrecht Dürer en Quinten Massys. „De moderne devoten gebruikten beelden en schilderijen om daarover intensief te kunnen mediteren”, legt Brouwer uit. Dat is een aspect dat in de Reformatie –die graag en vaak teruggreep op de moderne devotie– verdwenen is. De protestanten leerden mediteren met woorden alleen.
De tentoonstelling ”Van Albrecht Dürer en Thomas a Kempis” is (tot 8 januari) te zien in museum De Fundatie; de tentoonstellingen ”Aan God gehecht” (tot 8 januari) en ”Door geloof gedreven” (tot 11 maart) in het Stedelijk Museum te Zwolle.
Botten en schedels van moderne devoten
In een houten kistje liggen ze sinds anderhalve eeuw broederlijk naast elkaar: de schedels van Geert Grote en Floris Radewijns, de voormannen van de moderne devotie. Ter gelegenheid van de aan hun werk gewijde tentoonstelling zijn ze vanuit Deventer tijdelijk naar Zwolle verhuisd. Het is onduidelijk wie wie is: de schedels hebben samen de eeuwen doorstaan en zijn sinds mensenheugenis samen tentoongesteld.
Anders ligt dat met het gebeente van Thomas a Kempis, dat sinds zijn dood in 1471 aan talrijke wederwaardigheden ten prooi gevallen is. De schrijver van het beroemde boekje ”De navolging van Christus” stierf in alle rust in zijn klooster op de Agnietenberg bij Zwolle, en daar werd hij ook begraven. Zijn graf werd een plaats van devotie, zelfs nog na de komst van de Reformatie en de afbraak van het klooster aan het eind van de zestiende eeuw.
Toen Zwolle echter in het rampjaar 1672 bezet werd door de troepen van de bisschop van Keulen, liet die meteen het lichaam opgraven, onder strenge bewaking van gewapende soldaten – voor het geval iemand in de verleiding zou komen om zich aan het stoffelijk overschot te vergrijpen: relieken van bijna-heiligen vormden een kostbaar bezit. Toen de juiste kist gevonden, en de inhoud ervan door pastoor Waeyer beschreven was –„In Thomas’ graf werden bloemen gevonden, zoo schoon bloeiende als in ’t midden van Mei”– werd het geraamte uit elkaar genomen, in linnen gewikkeld en naar Zwolle overgebracht. Daar was een „menigte volks, luid jubelend” op de been om de intocht van Thomas’ overblijfselen in de Sint-Josephskapel luister bij te zetten.
Anderhalve eeuw later bleek dat alleen de linkerzijde van Thomas in de reliekschrijn was overgebleven; niemand wist waar de rechterkant gebleven was. De kist verhuisde in de loop der jaren van de ene Zwolse kerk naar de andere. Op Pinksterzondag 4 juni 2006 werd het gebeente van Thomas in een plechtige processie overgebracht naar de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek (Peperbuskerk) aan de Ossenmarkt.
Daar heeft de schrijn –een groen kistje, versierd met vergulde bloemen en engeltjes– een plek rechts naast de ingang gekregen. Aan weerszijden een grote kaars, aan de voet ervan een kunstbloemenstuk. Op de kist staat in vergulde letters: ”Reliquiae pii Thomae a Kempis”, overblijfselen van de vrome Thomas van Kempen. Van een tijdelijke verhuizing naar een van de Zwolse musea kon geen sprake zijn: de kerk beschouwt de reliekschrijn als een graf, dat bovendien relikwieën van een heilige bevat.
Conservator Marjan Brouwer van het Stedelijk Museum kreeg wél de gelegenheid om het gebeente te laten onderzoeken en fotograferen. „Ik had graag een gezichtsreconstructie van Thomas laten doen, maar dat was onmogelijk: de schedel mist de onderkaak. In elk geval weten we nu dat het gaat om de overblijfselen van een oudere man, vrij lang voor die tijd, 1,76 meter. Bij de kniegewrichten is extra botontwikkeling te zien. Dat komt vaker voor bij monniken, waarschijnlijk door het vele knielen en bidden.”
Reformatie en moderne devotie
„Het boeckje van Thomas a Kempis van de Navolginge Christi, het welcke volgens den besten druck eyndigt aldus: (Bestiert door den Wegh des Vredes in het Vaderlandt des Eeuwigen klaerheyts) en begrijpt geen Paepsche Leere, maer een ware ende een innerlicke Oeffeninge van Godtsaligheydt ende aendagt. Ja dat meer is, ick soude wel derven seggen, dat ick na de Heylige Schrift, noyt yet eenvoudiger, krachtiger, noch Goddelicker gesien en hebbe, eenige kleynigheden uytgenomen.”
Gisbertus Voetius, aanbeveling bij protestantse editie van ”De navolging van Christus” (1644).
„Wie weet niet hoeveel ijver mannen als Geert Grote, Floris Radewijns, Gerard Zerbolt, Thomas à Kempis en anderen aan de dag gelegd hebben om het christendom te zuiveren van onkruid en wildgroei? Weliswaar moeten we toegeven dat die mannen zich meer hebben toegelegd op hervorming van de zeden dan van de leer en dat zij zich niet durfden af te vragen hoezeer deze van de vroegere zuiverheid was afgeweken, maar niettemin is het waarheidsgehalte van hun werk zonneklaar voor de aandachtige lezer van hun nagelaten geschriften.”
Jacobus Revius, ”Daventria Illustrata” (1651), vert. A. W. A. M. Budé, G. T. Hartong en C. L. Heesakkers.
„Dogh schoon dese, en vele andere gebreecken in de Paepsche boeckxkens van de oeffeningen der godtsaligheyt, en devotie moeten worden aengewesen, soo willen wy’se eghter noghtans niet seggen heel van geen gebruyck te zijn (…). En wy hebben altijts geoordeelt, dat dese, oock hierom, alder-profijtelickst gelesen worden, om dat’se óf een seer heerlick getuygenisse geven aen de altijdt winnende waerheyt, óf aenwijsen de fonteynen of oorsproncken, en toe-nemingen der superstitie.”
Simon Oomius, ”Dissertatie van de onderwijsingen in de practycke der godgeleerdheid” (1672).