Japan na de ramp
Wie herinnert zich nog de enorme ramp in het noordoosten van Japan, eerder dit jaar? Voor miljoenen Japanners is hij nog dagelijkse realiteit. Er voltrekt zich zelfs een nieuwe ramp, want burgers voelen zich kwetsbaar als nooit tevoren. „Na de nucleaire fall-out volgt nu de psychische fall-out.”
Het lijkt alweer ver weg, de drievoudige ramp die het noord-oosten van Japan op 11 maart trof. Eerst was er de aardbeving, toen de tsunami, en vervolgens als gevolg daarvan het ongeluk in de reactoren van de kerncentrale bij Fukushima. Zeker 20.000 mensen kwamen om; 125.000 gebouwen –huizen, kantoren, schoolgebouwen en winkelpanden– werden verwoest.
Onvoorstelbare aantallen. Maar wat vooral onvoorstelbaar is: dat de gevolgen van deze enorme ramp nauwelijks meer aandacht krijgen. Zijn de Japanners in de getroffen regio en daarbuiten soms ook weer overgegaan tot de orde van de dag? Allesbehalve. Onder de kop ”Besmet door wantrouwen” kwam de Britse journalist Jonathan Watts vorig week met een reportage uit de prefectuur Fukushima, waarin hij melding maakt van een vierde ramp, die zich nú voltrekt: een diep ingrijpend gevoel van angst en onzekerheid onder veel Japanners rond de vraag of ze nog wel in een veilig land leven.
Zo ontmoet Watts er de 29-jarige Sachiko Masuyama, die op 9 maart ontdekte dat ze zwanger was van haar derde kindje. Drie dagen later ging het op 25 kilometer van haar huis helemaal mis in een van de reactoren van de kerncentrale van Fukushima. Nu maakt ze zich grote zorgen over de gevolgen van die ramp voor haar ongeboren kind. Artsen stellen haar gerust, maar echt overtuigend komen ze niet over, vindt Sachiko. Zelfs al zou haar kind gezond ter wereld komen, dan nóg is het afwachten of het gezond blijft. Voor de vrouw is die onzekerheid allemaal te veel: ze is depressief en heeft zelfs neigingen tot zelfmoord. Psychologen spreken van een „psychische fall-out” onder burgers, die zich uit in stress, lusteloosheid, depressiviteit en in pogingen tot zelfmoord.
Alleen al de eerste weken en maanden na de drievoudige ramp waren mentaal slopend, omdat er elke dag wel een verontrustend bericht was over een of ander levensbedreigend goedje dat was ontdekt in broccoli, spinazie of in vis. Voedsel dat bij iedere Japanner bijna dagelijks op tafel staat. Japanners staan bekend om hun hygiëne en hun hang naar veiligheid, maar ineens waren ze gedwongen te leven met een hardnekkig gezondheidsrisico.
Wat het allemaal nog erger maakt is dat individuele burgers het idee hebben dat ze vooral zelf moeten bepalen wat (echt) veilig is om te eten en wat niet, en waar je wel, en waar je maar beter niet kunt wonen. Ze weten immers niet meer wie ze nu wel of niet kunnen geloven. Hebben diverse ministers niet toegegeven dat ze informatie hadden achtergehouden „om maar geen paniek te zaaien?” Alleen al om die reden worden geruststellende woorden van ambtenaren en bewindslieden gewantrouwd.
Intussen zijn bewoners vooral op zichzelf en elkaar aangewezen om te beslissen over veilig en niet veilig. Watts merkte dat die vraag zelfs families en generaties verdeelt. Wat hij verder –aan den lijve– ondervond, is dat Japanners graag van buitenlanders „een objectief oordeel” willen horen over de toestand in hun land.
Niet snel genoeg
Hoe reëel is hun angst? Op de website van de Japanse consumentenbond geeft medewerker Martin Frid –Zweed van herkomst– zijn bedenkingen weer in een stevig essay.
Ook hij constateert onder burgers een grote bezorgdheid dat de regering niet snel genoeg is opgetreden met het beschermen van de consument. Zo gaf het ministerie van Landbouw pas op 19 april het bevel om 20.000 stuks vlees- en melkkoeien uit de evacuatiezone –een gebied met een straal van 20 kilometer rond de centrale– weg te halen. Het is zeer de vraag, aldus Frid, of iedereen daar gehoor aan heeft gegeven.
Verder gebeurde het afmaken van vee in die zone op vrijwillige basis. Een verbod van het ministerie van Volksgezondheid op verkoop en verspreiding van vlees uit het gebied kwam pas op 19 juli, „terwijl dat natuurlijk direct na 11 maart had moeten komen.” Een van overheidswege opgelegde beperking van de consumptie van voedsel uit het gebied, kwam er op 21 en 23 maart. Dat betekent, aldus Frid, dat burgers nog ruim een week mogelijk zwaar besmet voedsel hebben kunnen eten.
De in Japan wonende schrijver/journalist Christopher Johnson hekelt in een bijdrage op de website van Japan Focus de „duizenden” boeren en ambtenaren die in de eerste weken na de ramp zogenaamd „waren vergeten” dat niet alleen hooi, maar ook rijststro besmet zou kunnen zijn en dus niet meer als veevoer verhandeld mocht worden. Bekend is inmiddels dat in die periode een kleine 3000 vlees- en melkkoeien radioactief besmet rijststro hebben gegeten. Johnson constateert dat al snel vanuit heel Japan meldingen kwamen van radioactieve stoffen in veevoer en vlees, maar dat vervolgens geen enkele boer, handelaar of ambtenaar is opgepakt.
Frid meldt dat in de vervuilde gebieden ten noorden en noordwesten van de centrale van Fukushima een halfjaar na de ramp nog altijd radioactief cesium opduikt in diverse producten. Uitschieters zijn de in Japan populaire bamboescheuten (takenoko) en shiitakepaddestoelen. Groenten en ander voedsel buiten die vervuilde regio in de prefectuur Fukushima hebben volgens hem geen of erg lage niveaus van radioactiviteit. Volgens officiële gegevens van het ministerie van Volksgezondheid kan een halfjaar na de ramp het voedsel in Japan door de bank genomen als veilig worden aangemerkt.
Toets van tests
Hoe betrouwbaar zijn de tests van de overheid, vraagt Frid zich af. Hij stelt dat er tot nog toe geen onafhankelijke organisatie of instituut is geweest die de bevindingen van de overheid heeft getoetst. Verder omschrijft hij de informatie van de regering over metingen in voedsel als ondoorzichtig en verwarrend.
Er moet volgens hem daarom nog veel door de overheid worden gedaan om voor de lange termijn de consument te beschermen tegen besmet voedsel, teneinde het vertrouwen van burgers in hun voedsel (en hun regering) te herstellen. Die „lange termijn” onderstreept hij met het oog op de mogelijk jarenlange nawerking van straling. Zo blijven cesium-isotopen minimaal twee (bij cesium-134) en maximaal dertig jaar (cesium-137) hun schadelijke werking houden.
Veel burgers in de prefectuur Fukushima wachten daar niet op en hebben het initiatief in eigen hand genomen en controleren zelf hun voedsel op straling. Daarbij maken ze graag gebruik van apparatuur die het Franse Instituut voor Onderzoek en Informatie rond Radioactiviteit (CRIIRAD) ter beschikking heeft gesteld, of die supermarkten in hun winkels hebben neergezet.
Het is een tamelijk moeizame procedure, dat testen van al die gekochte producten, dat zeker een halfuur per product in beslag neemt. De meeste klanten hebben het er graag voor over, want elk beetje extra zekerheid in hun boodschappentas is meegenomen.
Reformzaken in de fout
Een loyaliteitsconflict. Zo typeert de Japanse journalist Tomoko Otake, de positie van talloze reformzaken in Japan, die sinds jaar en dag onbespoten en verantwoord geteeld voedsel bezorgen bij een vaste klantenkring. Ze doen dat als een soort postorderbedrijf, waarbij klanten uit een catalogus wekelijks hun keuze maken en hun opdrachten doorgeven aan deze bedrijven. Die hebben op hun beurt weer een vaste relatie met een aantal boeren, landbouwers en vissers van wie ze producten afnemen.
Nu in het noordoosten van Japan de boel flink verziekt is door de kernramp in Fukushima, zitten deze postorderbedrijven met een probleem: ze willen hun vaste leveranciers niet afvallen door hun besmette voedsel te weigeren en ze willen hun klanten behouden.
Om uit dit dilemma te komen hebben sommige van deze postorderbedrijfjes solidariteitscampagnes onder hun klanten opgezet. Een ervan is Daichi wo Mamoru Kai, een bedrijf in de prefectuur Chiba. ”Bemoedig door te eten” heette de actie, die erop neerkwam dat Daichi zijn 100.000 vaste klanten overhaalde om uit solidariteit toch voedsel van de boeren, agrariërs en vissers af te nemen. Daichi verkocht zo’n 2000 van zulke voedselpakketten per week, meestal aan oudere klanten, die behoefte hadden aan een blijk van waardering voor de boeren en vissers vanwege hun jarenlange trouwe levering van gezond voedsel. Dat ze daardoor lange tijd juist onveilig voedsel kregen, nam deze dankbare groep van klanten kennelijk voor lief.
Een ander bedrijf dat zo te werk ging is Seikatsu Club, met zo’n 350.000 huishoudens als vaste klantenkring. Het levert al tientallen jaren „onbespoten, niet-genetisch gemodificeerd en stralingsvrij voedsel” aan huis af. Om de binding met boeren en vissers niet te verliezen, zou ook Seikatsu zijn doorgegaan met de levering van verdacht voedsel. Deskundigen hekelen deze praktijken van deze bedrijven als volstrekt onverantwoord.
Inmiddels levert Daichi ook echt schoon voedsel, want afkomstig uit andere delen van Japan. Daar moet door de klanten dan wel flink voor worden betaald: bijna 2200 yen voor zes à zeven pakketten, inclusief een donatie van 100 yen aan de getroffen boeren elders. Daichi levert inmiddels ruim 3000 pakketten per week.
Zonnebloemen helpen (nauwelijks) tegen vervuiling
De Japanse regering heeft haast met het ontgiften van de grond in de evacuatiezone rond de kerncentrale van Fukushima. Ze heeft bepaald dat binnen twee jaar het stralingsniveau in de woongebieden moet zijn gehalveerd.
Het gaat om een gebied met een straal van 20 tot 30 kilometer rond de centrale. Vóór de ramp woonden daar zo’n 58.000 burgers, nu zijn dat er 28.000 – dat zijn mensen die ondanks waarschuwingen over stalingsgevaar in hun huizen zijn gebleven. Zo snel mogelijk wil Tokio er alle bewoners weer terug hebben.
Maar dan moet het er wel relatief veilig zijn. En dat betekent in de eerste plaats dat de bodem er rigoureus wordt ontgift. Een enorme klus voor het lokale bestuur, dat als eerstverantwoordelijke wordt gezien. Zeker 2000 vierkante kilometer besmet land, een zevende deel van het totale oppervlak van de prefectuur Fukushima, moet worden gereinigd. Overigens is twee derde van dat gebied bebost, dus daar valt waarschijnlijk nauwelijks iets schoon te maken. Dat neemt niet weg dat er nog genoeg vuil is op te ruimen. Zo heeft de overheid berekend dat de klus 110 miljoen ton radioactieve grond zal opleveren.
Een variatie aan methoden en technieken worden momenteel beproefd om het radioactieve cesium uit de bodem te krijgen. De meest opmerkelijke is het zaaien van duizenden zonnebloemen. Japanners geloven dat die cesium uit de bodem halen, en daarom ziet het in de besmette gebieden nu geel van de bloemen. Toch hebben ze nog weinig effect gehad: slechts 0,05 procent van het cesium zou op die manier uit de bodem zijn gehaald.
Effectiever is het schoonwassen van de grond, of de vervuilde aarde aan het oppervlak vermengen met diepere lagen. Het meest effectief is uiteraard het weghalen van de grond. Het verwijderen van een laag van 4 centimeter zou goed zijn voor 75 procent reiniging.
De vraag die vervolgens opduikt is: wat moet er met die vervuilde grond gebeuren? Scholen die hun pleinen en sportvelden al hebben gereinigd, zijn verplicht de vuile aarde op hun grondgebied in een kuil van 2 meter diepte te kieperen.
In tal van dorpen wordt er geschoven met die vervuilde aarde: niemand wil het in zijn buurt hebben. Zo zijn veel bewoners met hogedrukspuiten hun huizen en straten te lijf gegaan, maar het gevolg is dat overal enorme bergen radioactieve modder liggen, weliswaar afgedekt met plastic, maar voor iedereen –spelende kinderen incluis– toegankelijk.