Twee mannen met djellaba’s en baarden willen bidden in de trein. Ze lopen naar de wc om zich te wassen. Voor de verbijsterde passagiers is het nauwelijks nog een vraag: die twee voeren onfrisse zaken uit. Een aanslag? Een gijzeling? De trein wordt stilgezet; de gewaarschuwde politie voert het tweetal gemaskerd af.
Dat voorval, uit het najaar van 2005, zou met vele andere uit de breiden zijn. Het laatste voorbeeld dateert van vorige week, toen een verwarde islamitische man de koningin uitnodigde tot zijn geloof. Het hele aanwezige orkest op het podium wist niet hoe snel het de biezen moest pakken.
Begrijpelijk zijn ze wel, dit soort van angst vervulde reacties van omstanders. Daarvoor heeft de gruwelijke realiteit van islamitisch terrorisme, te beginnen met 11 september 2001, te vaak het nieuws gedomineerd. Het achterliggende decennium heeft de beeldvorming over moslims in het Westen sterk negatief ingekleurd.
Maar was 11 september eigenlijk wel het beslissende beginpunt van dat proces? Het antwoord daarop is eenduidig: nee. De islam was in meerdere of mindere mate altijd al de grote andere voor het Westen, en vooral: de grote onbekende.
Dat gold vrijwel de hele middeleeuwen door; het gold zeker ook tijdens de Reformatie en de Nadere Reformatie, toen de angst voor „de Turk” onverminderd groot was.
Eigenlijk is het beeld alleen in de negentiende en een deel van de twintigste eeuw tijdelijk minder negatief geweest, toen er veel aandacht kwam voor de „abrahamitische” afstamming die jodendom, christendom en islam delen. Bovendien kwam daar vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw de politieke correctheid bij, waardoor het geen pas gaf een onvertogen woord over de islam te laten vallen.
Toch was zelfs in die tijd een negatief oordeel over de islam onderhuids aanwezig, constateerde onder anderen de in 1975 overleden missioloog J. C. Hoekendijk. „Nog steeds kunnen wij merken dat het gehele islamcomplex gehuld wordt in een wolk van angstaanjagende dubbelzinnigheid. Het kwaad gerucht aangaande de islam is haast een cultuurpatroon van onze Westelijke samenleving geworden”, schreef hij in een epistel over zending onder moslims.
Toen tegen het eind van de twintigste eeuw de dam van politieke correctheid de eerste scheuren begon te vertonen, werd het beeld over moslims in rap tempo negatiever. De eerste grote scheur tekende zich al in 1989 af, toen de Indiase schrijver Salman Rushdie door een fatwa van de Iraanse geestelijke Khomeini vogelvrij werd verklaard.
Daarna ging het snel. De Abrahamoecumene werd steeds minder populair, VVD-coryfee Frits Bolkestein betoogde dat de islam en het Westen onverenigbaar zijn en Pim Fortuyn begon zijn politieke opmars met de stelling dat de islam een „achterlijke cultuur” is. Al in 1994 constateerden twee onderzoekers in hun boek ”Hoofddoekjes en soepjurken” dat een aanzienlijk deel van de bevolking daar precies hetzelfde over dacht.
In 2000 kwam daar bovendien het essay ”Het multiculturele drama” van publicist Paul Scheffer bij, dat een cultstatus verwierf als de grootste steen in de multiculturele vijver tot dan toe.
En pas toen, na al deze ontwikkelingen die de publieke opinie over moslims sterk beïnvloedden, kwam de grote klap van 11 september 2001. „Nine-eleven” is zo bezien geen oorzaak van negatieve beeldvorming over moslims geweest, maar een belangrijke katalysator; een gebeurtenis die de negatieve beeldvorming over moslims in korte tijd nog aanzienlijk heeft versterkt.
„Sinds 11 september 2001 laten mensen zich vaker door angst voor de islam leiden”, constateert prof. dr. Marcel Poorthuis van de Universiteit van Tilburg. Hij legt momenteel de laatste hand aan een boek over beeldvorming over de islam in Nederland en ziet steeds opnieuw dat moslims vanuit een negatieve grondhouding beoordeeld worden. „Het probleem is alleen dat die negativiteit lang niet altijd stoelt op goede informatie. Theologische inzichten in wat de islam nu eigenlijk is, spelen maar een kleine rol.”
Eeuwenoude –christelijke– beelden over de islam, zoals de gedachte dat de islam een duivelse godsdienst is, zijn de laatste tijd onder invloed van populisme weer volop geactiveerd, merkt prof. Poorthuis. „Ook onder christenen zie je toenadering tot populistische anti-islamgevoelens. Dat vind ik een slechte ontwikkeling. Het orthodox-christelijke standpunt dat de islam een valse godsdienst is, heeft namelijk niets met populisme te maken. Orthodoxe christenen zullen echter wel steeds meer moeite moeten doen om zich daarvan te onderscheiden.”
Dat nadeel ten spijt, zijn er in het klimaat van vandaag nog maar weinig mensen die terug willen naar de tijd van de jaren zeventig en tachtig, toen de politieke correctheid zijn hoogtijdagen beleefde.
De afschaffing daarvan is grote winst: eindelijk kunnen de problemen benoemd worden. „De ontkenning hebben we achter de rug”, schreef zelfs de gematigde historicus Geert Mak naar aanleiding van het essay van Paul Scheffer dat de multiculturele samenleving voor failliet verklaarde.
Is daarmee echter alles gezegd? Is het grootste probleem opgelost nu de politieke correctheid over de islam tot het verleden behoort? Dat is de vraag. Een reëler probleem lijkt de ongenuanceerdheid die beide benaderingen met zich meebrengen. Mocht je in de jaren tachtig geen verkeerd woord zeggen over de islam, nu geldt eerder het tegenovergestelde.
Maar beide benaderingen trappen in dezelfde valkuil: ze stellen de islam voor als een massief machtsblok waarin alle neuzen dezelfde kant op staan – een blok dat, als het op werkelijkheid is gestoeld, terecht grote angst en vervreemding oproept.
Kerken moeten aan dat beeld niet meedoen, vindt prof. Poorthuis. „Zij waren in de jaren zestig de eerste die begrepen dat het met al die nieuwe immigranten niet alleen om gastarbeiders, maar om moslims ging. Juist secularisatie heeft er sterk aan bijgedragen dat er minder kennis en begrip van de islam aanwezig is.”
De gevolgen van dat beperkte begrip zijn divers. Tien jaar hevig debat over de islam in Nederland heeft bijvoorbeeld onvoldoende duidelijk kunnen maken waar nu het kardinale verschil tussen een orthodoxe moslim en een orthodoxe christen zit, of dat de diversiteit onder moslims enorm groot is en onder invloed van het leven in een westerse samenleving nog altijd groter wordt. Dat het veronderstelde islamitische machtsblok, kortom, heel veel scheuren en scheurtjes vertoont.
Zolang het belang van dit soort gegevenheden niet wordt onderkend, is de winst van het debat nog altijd beperkt.