Arabische lente of verwoestend kruitvat
De aanvankelijke euforie over wat in het Westen de Arabische lente werd genoemd, lijkt een halfjaar na dato aanmerkelijk bekoeld te zijn. In plaats van een naderende zomer verwachten sommigen zelfs een heuse geweldsexplosie, te vergelijken met ‘onze’ Eerste Wereldoorlog.
In december 2010 stak een Tunesische jongeman Mohammed Bouaziz zichzelf uit pure wanhoop in brand, hiertoe gedreven door de uitzichtloosheid van zijn bestaan.
Het vuur dat zijn lichaam verteerde, transformeerde zich in de daaropvolgende weken en maanden tot een olympische fakkel, die eerst in Tunesië zelf van provincie tot provincie werd gedragen totdat de Tunesische hoofdstad werd bereikt. Uiteindelijk betekende het het einde van de ambtsperiode van de Tunesische president Zine al-Abidine.
Daarmee leek het startschot voor de revolutie te zijn gegeven, want de fakkel werd vervolgens oostwaarts gedragen.
Iedere revolutie heeft haar eigen martelaren en de persoon van Mohammed Bouaziz werden het gezicht en het symbool van een verloren generatie zonder toekomstperspectief.
Bondgenoot
Intussen werd het Westen volkomen verrast door de gebeurtenissen. De Tunesische president Zine al-Abedine was immers decennialang het vertrouwde gezicht van het meest seculiere regime in de Arabische wereld en een onversaagde westerse bondgenoot.
Wat niet mocht verhinderen dat politieke leiders in westerse hoofdsteden zich haastten de Tunesische president af te serveren als „een dictator” omdat men, zoals de Amerikaanse president Barak Obama verklaarde, „aan de goede kant van de geschiedenis wilde staan.” Hetzelfde scenario herhaalde zich korte tijd later in Egypte.
Paradoxaal genoeg gaf het Westen hiermee ook een verkeerd signaal af. Westerse bondgenoten in Bahrein, Jemen en andere Arabische landen begrepen dat hun bondgenootschap met het Westen kennelijk niet loonde.
Met deze conclusie trad de Arabische revolutie een bloedige fase in, want Arabische regimes besloten demonstranten in eigen land niet met een olijftak,maar met een kalasjnikov tegemoet te treden.
Terwijl het Midden-Oosten worstelt met de gevolgen van de volksopstanden, worstelt het Westen met zijn perceptie ervan. In Europa dénken we revoluties te begrijpen, omdat die in belangrijke mate de koers van ons continent hebben bepaald. Revoluties zijn echter altijd het product van maatschappelijke misstanden én van intellectuele stromingen die hun wortels en voedingsbodem vinden in de eigen geschiedenis. Dat maakt het tot een hachelijke zaak om revoluties in andere delen van de wereld louter te bezien vanuit Europees perspectief.
Het waren maatschappelijke misstanden zoals honger, ellende onder arbeiders en onderdrukking die aan de wieg stonden van de Franse en de Russische revoluties, respectievelijk in 1789 en 1917.
Deze oorzaken van revoluties kunnen we ook probleemloos terugvinden in het huidige Midden-Oosten. De intellectuele stromingen die vervolgens het verloop en de uitkomst van deze revoluties bepalen, zijn in de Arabische wereld heel anders dan die in Europa. Dat maakt dat het niet vanzelfsprekend is dat de huidige onrust in het Midden-Oosten zal resulteren in liberale democratieën.
De aard en de positie van de islam in de samenlevingen van het Midden-Oosten lijken erop te wijzen dat eventuele toekomstige democratieën in de Arabische wereld níét liberaal zullen zijn, naar Europees model. Verder stellen nogal wat Arabische jongeren uberhäupt vraagtekens bij de democratie als staatssysteem, waarbij hun zienswijze in belangrijke mate wordt bepaald door de veelal niet-functionerende democratieën in Libanon en Irak.
Desondanks leidden de gebeurtenissen van 11 september 2001 tot een verhevigde druk van Washington op Arabische landen om tot politieke hervormingen te komen. Washington zag in vrije verkiezingen en in het invoeren van democratie het meest doeltreffende medicijn om de kwaal van islamitisch radicalisme te bestrijden. Het „nieuwe democratische Irak” moest hierbij een voorbeeldfunctie gaan vervullen.
Eigenheid
Veel Arabische intellectuelen en islamisten verwijten het Westen dat het geen rekening houdt met de „eigenheid” van de Arabische wereld. Deze Arabische eigenheid werd duidelijk na de Iraakse verkiezingen van 7 maart 2010.
Tijdens de politieke stoelendans die na de verkiezingen op gang kwam, waarschuwden diverse politici voor burgeroorlog als hun politieke eisen niet werden ingewilligd. Vrijwel alle politieke partijen in Irak bezitten milities.
De ontwikkelingen in deze jongste Arabische democratie vertonen overeenkomsten met de oudste Arabische democratie, Libanon. Dat land maakt zichtbaar dat de eerste loyaliteit van burgers niet bij de staat ligt, maar bij de eigen groep. Al deze groepen vechten om hun deel van de politieke macht, want dat geeft toegang tot staatsfuncties en tot de schatkist.
Democratische bewegingen van intellectuelen bleken de afgelopen decennia te zwak om de heersende regimes uit te dagen. Veel intellectuelen emigreerden naar het Westen, om van daaruit hun oppositie voort te zetten. Het waren islamitische bewegingen die in de Arabische wereld zelf standhielden. Ze zijn beter en vaak ook internationaal georganiseerd en kunnen rekenen op sympathie van burgers. Deze bewegingen vertegenwoordigen echter de agenda van de politieke islam. Het realiseren van een democratische rechtsstaat, gefundeerd op de gelijkheid van alle burgers voor de wet, is bepaald niet hun uitgangspunt en doel. Ze steunen weliswaar de oproep van Washington tot vrije verkiezingen, maar enkel omdat dit voor hen een succesformule is gebleken.
Te vrezen valt dat bij afwezigheid van een werkelijk democratische oppositie in veel landen vrije verkiezingen zullen leiden tot de vervanging van een autoritair militair regime door een militant islamitisch regime.
Een harde voorwaarde voor succesvolle democratische hervormingen is het door alle burgers gedeelde gevoel van loyaliteit aan de eigen staat. Dat vereist enerzijds het bestrijden van sektarisch groepsdenken, anderzijds de opleiding van een nieuwe klasse van politici die hun ambt niet zien als de snelste weg tot zelfverrijking.
Zonder deze voorwaarden hebben vrije verkiezingen geen enkele zin. Maar in plaats van het sektarisme in Irak en Libanon aan te pakken, heeft het Westen zich de sektarische spelregels eigen gemaakt en steunt het de ene groep tegen de andere, naar gelang de omstandigheden.
In het denken van veel van mijn Arabische vrienden staat democratie voor afwezigheid van gezag en voor alle problemen van geweld en chaos die hiermee samenhangen. „Jullie in Europa hebben democratie, wij hebben gezag”, houden ze me steeds weer voor. De ontwikkelingen in Libanon, Irak en nu ook in Egypte, hebben hen slechts gesterkt in deze visie. In werkelijkheid is het het heersende sektarische denken dat tot gezagsvacuüms leidt.
Doos van Pandora
Op basis van de ontwikkelingen in Irak en Libanon vrezen veel Arabieren dat mét de invoering van democratie de doos van Pandora wordt geopend en de aanwezige groepen en sekten elkaar op leven en dood gaan bestrijden.
Zo hoorde ik enkele weken geleden een Arabische deskundige de bezorgde woorden uitspreken dat het huidige Midden-Oosten hem deed denken aan Europa vlak van voor de Eerste Wereldoorlog. Er waren toen zo veel brandhaarden in Europa dat iedereen voelde dat de bom vroeg of laat zou barsten. Alleen wist niemand wáár dit zou gebeuren.
Iets dergelijks is aan de orde in de Arabische wereld van nu, maar als gevolg van de westerse fixatie op de oorlog in Libië en op de gebeurtenissen in Syrië ziet men dat in het Westen niet. Zo neemt in Irak het sektarisch geweld iedere maand toe. In Libanon is de sfeer om te snijden en iedereen vraagt zich af of dit kleine land opnieuw op een burgeroorlog afstevent. Groeiende spanning ook in de golfregio, waar de Arabische golfstaten en Iran elkaar wantrouwen.
Het Westen zou er daarom goed aan doen de balans te bewaren tussen enerzijds het aanmoedigen van hervormingsbewegingen en anderzijds het bewaren van stabiliteit in de regio.