Zweeds gezinsbeleid is mislukt experiment
STOCKHOLM – Dat Nederlandse ouders meer tijd met hun kinderen doorbrengen, is mooi, zegt een Zweedse deskundige. Maar hij waarschuwt ervoor te snel conclusies te trekken.
Het Gezinsrapport 2011 van het Sociaal en Cultuur Planbureau (SCP) berichtte deze week dat de tijd die ouders voor hun kinderen hebben, is verdubbeld ten opzichte van 1980.
In Zweden zeggen sommige rapporten dat ook, maar andere rapporten zeggen het tegengestelde, zegt Jonas Himmelstrand, deskundige op het gebied van gezinsbeleid en een scherp criticus van het ‘Zweedse model’. „De conclusies uit onderzoek conflicteren met elkaar. Je moet als onderzoeker heel goed observeren. Je kunt niet zomaar uren bij elkaar optellen en conclusies trekken.”
Het grondprobleem in Zweden is volgens Himmelstrand dat men de „basale behoeftes” van kinderen niet meer begrijpt. „Het opvoeden van kinderen is grotendeels uitbesteed aan de school en de voor- en naschoolse opvang. Na het moederschapsverlof van zestien maanden is er geen sprake meer van diepe hechting. Ouders verleren hierdoor wat andere vaders en moeders intuïtief goed doen; hoeveel slaap een kind nodig heeft, hoe je het kunt laten stoppen met huilen, enzovoort.”
Het moedergevoel weg uit Zweden? Dat lijkt wat al te sterk.
„Dat gebeurt als enkele generaties lang het contact tussen ouders en kinderen minimaal is. Zo’n 92 procent van alle kinderen van anderhalf tot vijf jaar gaat naar de kinderopvang en de buitenschoolse opvang. Ook jonge kinderen zijn dagelijks al elf tot twaalf uur van huis.
Inmiddels hebben we de eerste generatie grootouders die zelf in de opvang zijn opgevoed. Voorheen zag je nog dat oma’s optraden als opvangmoeders, maar deze nieuwe generatie ziet het nut daar niet meer van in.
In de weekenden zijn de kinderen wel thuis. Maar in vakanties is het niet ongewoon dat de kinderen weer naar de opvang gaan. Daar hebben ze immers hun vrienden. Het is duidelijk: ouders weten niet wat ze met de kinderen moeten doen.
Van hechting tussen ouders en kinderen is veel minder sprake dan bij ouders die er steeds voor hun kinderen zijn. Intieme hechting kan een kind met een opvangkracht niet opbouwen. Het gaat erom dat dit steeds dezelfde persoon is. Liefde en een open hart is het belangrijkste wat peuters nodig hebben.
Het gevolg is dat steeds meer ouders de controle verliezen over wat hun kinderen doen en wat ze meemaken.”
Staat de politiek open voor kritiek?
„Veel politici spreken over het „recht op opvang” voor kinderen. Ik zou zeggen: Kinderen hebben recht op een gezinsleven met liefhebbende ouders.
De christendemocratische partij pleit voor een vergoeding voor gezinnen die kiezen voor het voltijdse moederschap. Ze doet dat in samenwerking met de organisatie voor keuzevrijheid, HARO, waarvan ik bestuurslid ben. Maar in de onderhandelingen voor een regering is dat verzwakt tot een regeling voor gemeenten. Het gevolg is dat slechts een derde van de gemeenten deze regeling heeft. Terwijl de kinderopvang in het hele land jaarlijks per kind 15.000 euro subsidie krijgt. Het belastingsysteem kent al sinds 1971 geen voordelen voor gezinnen meer.
Het is hier een gevoelig on- derwerp. Kinderopvang is een verworvenheid. Mensen willen zich er niet schuldig over voelen.”
Toch geldt het Zweedse model overal ter wereld als voorbeeld.
„Ik geef veel lezingen in het buitenland. Het valt op dat men de effecten van het Zweedse model niet kent. Men weet dat Zweedse jongeren lichamelijk kerngezond zijn, maar niet dat ze psychisch met bovengemiddeld veel klachten kampen. Dat de kwaliteit van scholen van hoog naar gemiddeld is gedaald. Dat het ziekteverzuim –vooral onder werkende moeders– extreem hoog is. Het is een mislukt experiment.
Er is interesse in het Zweedse model, omdat het een beleidsmachine is die werkt. Maar die machine valt wel steeds meer uit elkaar.”