Johannes de Heer: evangelist in woord en lied
Joh. de Heer: menigeen denkt bij die aanduiding aan de leverancier van piano’s en orgels uit Sliedrecht. Of aan de dikke bundel met geestelijke liederen die vroeger op het harmonium stond. Achter beide gaat echter een mens schuil, een bewogen man, een prediker van de wederkomst van Christus. Vijftig jaar geleden overleed deze evangelist in woord en lied.
Inderdaad, de ”Mega-musicstore” langs de A15 heeft alles te maken met Johannes de Heer (1866-1961). Want hij is het die als 12-jarig jochie in Rotterdam aan de slag gaat als bediende in de muziekhandel van Lichtenauer. Zeven jaar later verruilt hij de winkel voor het muziekbedrijf van de firma Alsbach op de Blaak, tot hij er in 1897 uit gewetensbezwaar ontslag neemt. In 1898 begint wat later uit zal groeien tot de megawinkel: Johannes –hij is dan 31– richt een deel van zijn huis in Rotterdam in als orgelmagazijn en gaat zich toeleggen op de verkoop van harmoniums en het schrijven en uitgeven van eenvoudige muziek.
Intussen hebben zich in die eerste dertig jaar van Johannes’ leven dingen voorgedaan die zijn latere leven diepgaand zullen bepalen. Geboren als zoon van een Rotterdamse smid, verliest Johannes al een jaar na zijn geboorte zijn moeder. Zijn „nieuwe biddende moeder” voedt hem op bij het Woord, „in oud-gereformeerde stijl”, zoals hij het later uitdrukt. Maar de vrolijk aangelegde Johannes kan niet zo veel met al die „zuchtende mensen die hun leven lang tobden over de vraag of zij wel uitverkoren waren.” Het brengt hem tot de slotsom: „Als ik toch moet uitverkoren zijn, ga ik nog wat van de wereld genieten.”
Zijn liefde voor de muziek blijkt al jong. Op 10-jarige leeftijd krijgt Johannes daarom van zijn vader een klein Frans Serafineorgel, een soort harmonium. Hij kan les gaan nemen. Zijn baan in de muziekhandel brengt hem even later in aanraking met de hele muziekwereld: orgels, muziekboeken, organisten, liedboeken. Ook ontwikkelt hij een handelsgeest, die hem later goed van pas zal komen.
Op z’n 23e trouwt Johannes met Jeannette Catharina Frederika Beindorff. Ze zijn gelukkig samen, maar voor de geestelijke dingen hebben ze weinig oog. Totdat de dood zijn intrede doet. Hun tweede kind, een zoontje, sterft na negen maanden. En wat later wordt ook hun oudste, Dina, ziek. Begin 1896 sterft het 4-jarige kind. Het diepe verdriet brengt Johannes en zijn vrouw tot de kern van het leven. „In ons huis en hart was een grote leegte gekomen, die door niets van deze wereld kon aangevuld worden.”
Johannes gaat weer in de Bijbel lezen, gaat weer naar de kerk, naar Bijbellezingen, naar samenkomsten. Hij komt in aanraking met de Zevendedags Adventisten en met de Rotterdamse stadsevangelisatie Jeruël. Intussen kwelt hem de vraag van de geloofszekerheid. Tot hij zich op een zondagavond eenvoudig aan de Heere Jezus overgeeft. De volgende morgen „was alles nieuw geworden. Grote vreugde vervulde mij.”
Het leven van de De Heers komt in een stroomversnelling. Aanvankelijk sluiten ze zich aan bij de Zevendedags Adventisten en gaan de sabbat vieren, maar ze komen er na een aantal jaar van terug. Vervolgens komen ze bij Jeruël terecht, een organisatie die zich richt op evangelisatie en sociaal hulpbetoon. Het wordt De Heers „hogeschool voor evangeliserend spreken en zingen.” Tijdens bijeenkomsten staan Johannes en zijn vrouw algauw op het podium om de liederen met zang en harmonium te begeleiden.
Begin 1905 maakt Johannes samen met anderen een reis naar Wales om de opwekkingssamenkomsten waarover ze gehoord hebben te bezoeken. De massale bijeenkomsten, waarin het lied een grote plaats inneemt, maken diepe indruk. Een bijzondere ervaring waarbij een tekst uit 1 Koningen 5, die hem eerder bezighield (zie kader) terugkomt, maakt Johannes duidelijk dat God hem roept om zich in Nederland helemaal te wijden aan het evangelisatiewerk.
En dat gebeurt. Johannes wordt in Nederland een van de voortrekkers van een opwekkingsbeweging die het hele land doortrekt. Met behulp van predikanten uit allerlei kerken worden overal samenkomsten en conferenties georganiseerd: in kerken, zalen, sociëteitsruimten. Later wordt gebruikgemaakt van een grote tent. Predikanten en voorgangers houden toespraken. En overal wordt veelvuldig gezongen, uit de bundel die Johannes de Heer sinds 1905 uitgeeft (zie kader). De Heer zelf is meestal voorzanger en geregeld voorganger.
Drukke jaren volgen: een reis naar Israël, Maran-Atha-bijeenkomsten, lezingen in binnen- en buitenland, de oprichting van het blad Het Zoeklicht (1919), het verzorgen van radiotoespraken, het inzingen van grammofoonplaten. Ondertussen schrijft de reizende evangelist artikelen, brochures en boeken over de tekenen der tijden, het duizendjarig rijk, de wederkomst – meer dan tachtig titels staan op zijn naam. Hij heeft als levensleus: ”Beter versleten dan verroest”. Hij is bij tijden dan ook versleten, uitgeput, ziek.
Tot na de Tweede Wereldoorlog blijft Johannes de Heer actief met spreekbeurten en zijn werk voor Het Zoeklicht. Hij woont dan allang niet meer in Rotterdam. Na Den Haag, Rijswijk en Zeist is hij in 1921 in Driebergen neergestreken. Daar brengt hij ook zijn laatste levensjaren door. Op 16 maart 1961 sterft de evangelist op 94-jarige leeftijd.
Kritiek is Johannes de Heer tijdens zijn leven niet bespaard gebleven. Kritiek op zijn ideeën over het vrederijk door degenen die stelden dat het Koninkrijk al gekomen is. Kritiek op remonstrantse en methodistische elementen en de soms oppervlakkige boodschap in zijn opwekkingsliederen. Kritiek op het muzikale gehalte van de liedmelodieën en op De Heers zangkwaliteiten.
De Heer was zich bewust van zijn beperktheden; hij was als autodidact en ”dilettant” ook niet uit op concertzang of hoog-literaire liederen. Hij schreef en werkte voor het eenvoudige volk. En juist bij hen wist hij een snaar te raken.
Daarom spreekt de evangelist nog altijd. Door de maranathaboodschap die nog altijd door Het Zoeklicht wordt uitgedragen. Maar vooral door zijn bundel. Want liederen die De Heer ooit verzamelde of maakte –”Ga niet alleen door ’t leven”, ”Veilig in Jezus’ armen”, ’t Scheepke onder Jezus’ hoede”–, worden nog altijd gezongen: vanuit de ”Zangbundel”, of vanuit liedboeken waarin ze zijn overgenomen.
Zangbundel
Johannes de Heer is 37 jaar oud als hij een start maakt met wat zijn levenswerk zal worden: de ”Zangbundel”. Aanleiding is voor hem dat hij tijdens zijn werk in vrije evangelische kringen en op conferenties een gebrek aan eenheid op het gebied van de zang ervaart. Iedereen zingt andere liederen uit allerlei bundels.
Bij de uitwerking van zijn ideeën speelt een tekst uit 1 Koningen 5:9 een grote rol. Koning Hiram van Tyrus belooft daar aan Salomo dat hij het gevraagde hout voor de tempel zal laten bezorgen: „(…) en ik zal het op vlotten over de zee doen voeren (…), en gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft.” De Heer wordt ergens begin 1903 bepaald bij deze tekst, die vervolgens steeds terugkeert in zijn gedachten, terwijl een stem er als het ware bij zegt: „Die tekst geldt jou.”
Uiteindelijk concludeert De Heer dat hij naar Engeland moet afreizen, om daar iets te gaan halen. „Misschien is daar wel een muziekinstrument uitgevonden, waarmee ik veel geld kan verdienen, dat dienen kan om Zijn huis spijze te geven”, schrijft hij in zijn herinneringen. Dagenlang struint hij door de straten van Londen, maar het wordt hem niet duidelijk waar de tekst op doelt.
Als hij voorjaar 1904 voor zijn werk opnieuw in Londen is, snuffelt hij in een winkelstraat in allerlei boekwinkeltjes. Zijn oog valt op een muziekbundel, ”Victory Songs”, waarin 801 ”liederen en koren” zijn verzameld. „Dadelijk besloot ik om een Zangbundel samen te stellen voor Nederland. God had mij geleid en in dit smalle straatje gevoerd, opdat ik dit plan over-de-zee naar huis zou kunnen meenemen.”
Thuisgekomen gaat De Heer direct aan de slag, daarbij geholpen door een vriend. Uit allerlei bundels verzamelt hij liederen: psalmen, gezangen, Sankeyliederen, liederen van het Leger des Heils, zondagsschoolliederen, kleine koren, evangelisatieliederen. Niet alleen selecteert hij, hij maakt ook zelf vertalingen van buitenlandse liederen. Negen maanden lang is de evangelist in touw. „Er zat een heilig moeten achter, een drang die ik zelf niet goed begreep. Ik was er als het ware dag en nacht mee bezig. Pas later verstond ik waarom dit alles zo haastig moest geschieden.” De reden? „Terwijl wij druk aan de samenstelling van den Zangbundel bezig waren, werd de Opwekking in Wales geboren, en toen als gevolg daarvan tal van samenkomsten en conferentiën in Holland in 1905 plaats vonden, waren de bundels gereed om gebruikt te worden.”
Eind 1904 is het werk klaar en kan de ”Zangbundel ten dienste van huisgezin en samenkomsten” naar de drukker. De bundel, die in mei 1905 in een oplage van 5000 exemplaren verschijnt, telt 675 liederen en koren. In allerlei samenkomsten en tijdens opwekkingsconferenties wordt de bundel in 1905 direct in gebruik genomen. Kritiek op melodieën en vertalingen maakt dat De Heer nog in hetzelfde jaar een bewerkte tweede uitgave uitbrengt, opnieuw in een oplage van 5000 exemplaren.
Daarmee is de zangbundel aan zijn opmars begonnen. In een periode van honderd jaar verschijnen 31 drukken en worden meer dan 300.000 muziekbundels en ruim een miljoen tekstuitgaven verkocht. De bundel wordt steeds herzien: er komen liederen bij, verouderde liederen worden eruitgehaald.
Nog op 88-jarige leeftijd schrijft De Heer een voorwoord bij de 18e druk. „Door de gehele geschiedenis van de Zangbundel loopt de draad van Gods leidingen. Daarom zie ik dan ook met grote dankbaarheid terug op de taak, die God mij hierin opdroeg, alsmede op de zegeningen, die ik er in mijn bijna 89e levensjaar nog steeds van mag aanschouwen.”
Na De Heers dood gaat de uitgever –tot 1991 is dat de firma Joh. de Heer en Zn. in Rotterdam– door met het herzien en herdrukken van de bundel. De 28e druk komt uit Hilversum, omdat Universal Songs BV de uitgeverij heeft overgenomen. Bij deze heruitgave wordt niet geschuwd drastische wijzigingen door te voeren: onder redactie van Jan Quintus Zwart en Bram Keizer worden opengevallen nummers opgevuld met ongeveer 200 nieuwe liederen.
De laatste druk –de 31e– stamt uit 2004. In dat jaar voegen Jan Quintus Zwart en Peter Grasmeijer opnieuw 53 hedendaagse liederen toe, liederen die hun bestaansrecht bewezen hebben en „qua stijl en inhoud uitstekend passen tussen de vele geliefde en aloude bekende werken.” Niet alle opengevallen nummers zijn overigens opgevuld: de bundel heeft nu 1011 nummers, maar bevat ‘slechts’ 952 liederen en koren.